Boekbespreking
De verloedering van onze Nederlandse taal
‘De verloedering van onze Nederlandse taal’ is om veel redenen een ongewoon boekje. Op de omslag vinden we als auteur vermeld N.C. ten Hagen.
De titelpagina noemt als auteurs Niek ten Hagen en Arie Starch. Op de achterflap vinden we deze celdeling gemotiveerd: Arie Starch is als mede-auteur verzonnen omdat het schrijven ‘je vlotter af(gaat), als je in de eerste persoon meervoud kan schrijven’. Heel gewoon is de vermelding dat niets uit het boekje mag worden verveelvoudigd zonder toestemming van de uitgever. Opmerkelijk is dat nergens wordt vermeld, wie het boekje heeft uitgegeven.
Taal en denken staan nauw met elkaar in verband. De taal stelt ons niet alleen in staat onze gedachten te ordenen, maar vormt tevens het instrument waarmee we die gedachten verder kunnen ontwikkelen. Het is dit typische kenmerk waarin de mens zich onderscheidt van al zijn andere mede-aardbewoners. Wie de taal juist gebruikt, zal dit in de eerste plaats tot uiting brengen door een heldere, consistente betoogtrant. Bij het bespreken van een boekje dat de verloedering van onze taal tot onderwerp heeft, mag men dus niet voorbijgaan aan de vraag of de auteur erin slaagt de taal te gebruiken als een middel om gedachten op een ordelijke manier te presenteren.
Daarom lijkt het me van weinig belang dat de auteur opvallend veel taalfouten maakt van het kaliber ‘omdat’ in plaats van ‘doordat’, wat overigens wel slordig staat, zeker op een opvallende plaats als de achterflap, maar echt belangrijk is het niet. Een beetje bedenkelijk wordt het, als de auteur (op pagina 15) met ‘hun’ naar ‘de mens’ en met ‘zij’ naar ‘een christen’ verwijst. In een boekje over de verloedering van onze taal staat dit soort onvolkomenheden bepaald slordig, maar ze zeggen niets over de kwaliteit van het betoog in zijn totaliteit.
Echt bedenkelijk is dat de auteur de juistheid van zijn beweringen niet probeert te staven middels argumenten, maar middels het hanteren van een interpunktie en een woordkeuze die de argumenten moeten vervangen. Van de 20 zinnen op pagina 9 eindigen er 8 met een punt, 11 met een uitroepteken en 1 wordt besloten met twee uitroeptekens. Deze pagina heb ik niet gekozen omdat deze zich, qua interpunktie, onderscheidt van de overige 92, maar omdat deze pagina ook een kenmerkend voorbeeld bevat van de woordkeuze waarvan de schrijver - nogmaals, het boekje gaat over de verloedering van onze taal - zich bedient.
Sprekend over ‘schrijvers, schrijfsters, sprekers en spreeksters’ merkt hij op:
‘Al die achterlijken denken, dat democratie is: doen en laten wat er in je stomme kop of vunzige ziel opkomt, hetgeen in de Nederlandse taal natuurlijk altijd uitdraait op vunzige woorden, mallotige, ongerijmde uitdrukkingen of verkeerd gebruik van woorden. Ook grammaticaal fout geschreven of gesproken woorden, die aan tonen, dat het er met hun geestelijke ontwikkeling bedroevend uit ziet’ (pag. 9).
Men zal zich wellicht afvragen, waarom de auteur naast schrijvers en sprekers zo uitdrukkelijk hun vrouwelijke collega's noemt. De reden hiervan ligt in het feit, dat hij van mening is dat de laatsten de ondeugden van de mannen hebben overgenomen: ‘De wijfjes-diertjes hebben zich in 't algemeen daar achter geschaard, onder het stompzinnige gewauwel van “emancipatie” van de vrouw. Die emancipatie bestaat dan hieruit, dat zij de verkeerde gewoonten en slechte eigenschappen van de man hebben over genomen. ROKEN, DRINKEN, SEX, PERVERSITEIT, DRUGS en dan die SCHOOIERSTAAL’ (pag. 8).
Zelden werd de relatie tussen taal en denken zo treffend geïllustreerd. Als gevolg van het ontbreken van argumenten vlucht de schrijver in uitroeptekens, hoofdletters of inhoudsloze scheldwoorden en denkt kennelijk hiermee zijn gelijk te kunnen behalen.
Curieus is dat de schrijver de intentie zegt te hebben, juist dit soort taalgedrag te bestrijden:
‘Verder moet er gewezen worden op de ruwe, onbeschaafde, schooiersuitdrukkingen, die je dagelijks leest en hoort, in de dagbladen, enz. en bij radio en televisie: Ren je rot - je lacht je rot - het was hem een rotzorg, en ga zo maar door. Ook al die schuttingwoorden, die hier toch niet behoeven te worden aangehaald. Het zijn uitdrukkingen van het domme, schooierachtige, onbeschaafde en perverse deel van het nederlandse volk’ (pag. 7).
En even verderop:
‘Een beschaafde, ontwikkelde nederlander verontschuldigt nooit het schooierachtige, het perverse, het vandalisme en moord en doodslag. Het zijn dan ook altijd lieden, die zelf wat op hun kerfstok (veel of weinig) hebben, die het genoemde tuig als 't ware in bescherming nemen en de goede burgers links laten liggen: Dat geldt ook voor het schooierachtige en vandalisme in de nederlandse taal’ (pag. 7). U ziet: de schrijver is bezig met een vat benzine een brandje te blussen.
De titel van het boekje is misleidend. Ik kan me voorstellen dat iemand onvrede heeft met een heleboel ontwikkelingen in de hedendaagse maatschappij en dat hij deze weerspiegeld ziet in allerlei talige verschijnselen. Eerste voorwaarde daarbij is, dat men aan die verloedering niet zelf meedoet. Tweede voorwaarde is, dat men verband weet te leggen tussen die ontwikkelingen en de wijze waarop deze hun neerslag vinden in het taalgebruik. Zo is het bijvoorbeeld volstrekt legitiem middels de analyse van het taalgebruik van een politicus, artiest of gedragswetenschapper in een tv-interview aan te tonen dat de betrokkene feitelijk niets zegt of meningen als argumenten hanteert. Taalbeschouwing en analyse van de maatschappelijke werkelijkheid kunnen heel goed samengaan omdat taal en denken in elkaars verlengde liggen. Maar wat mijnheer Ten Hagen in zijn boekje doet, is iets geheel anders. Hij fulmineert tegen allerlei maatschappelijke verschijnselen die hem onwelgevallig zijn - te grote tolerantie, oorlog, emancipatie van de vrouw, drankgebruik, oplichterij, vandalisme, enz. - en signaleert onafhankelijk daarvan het veelvuldig gebruik van (vaak vermeend) onjuist taalgebruik.
Op pagina 11 bijvoorbeeld keert hij zich tegen gewelddadigheid op tv en in films en zegt onder meer: ‘Ook die mallotige verhalen van Shakespeare schijnen nog steeds in trek te zijn. Niets dan moord en doodslag, intriges, spoken, geesten en machts-wellust. Altijd maar weer tragedies. Ook zo'n bekrompen mannetje. Kon zelden of nooit wat anders, wat beters schrijven’.
Het verband met taalverloedering wordt bij Shakespeare niet nader uitgewerkt.
Het boekje besluit met: ‘Het is in Nederland thans veel slechter, vooral wat de mentaliteit en de zedelijkheid betreft, dan gedurende de afgelopen honderd jaar. En wij (de schrijvers) kunnen het weten, want wij zijn oud’ (pag. 93).
Het argument dat de auteur oud is (hij is blijkens de achterflap in 1899 geboren), laat zich natuurlijk ook heel anders duiden.
Terug naar het begin: er wordt geen uitgever vermeld. We kunnen ons alleen maar gelukkig prijzen dat de auteur er, naar het schijnt, niet in is geslaagd een gegadigde voor zijn boekje te vinden. Maar wel is het bedroevend dat de boekhandel dit ondermaatse, taal en denken verloederende flutding tussen de echte boeken te koop aanbiedt.
Leo Prick
Pedagogisch-didactisch instituut
Vrije Universiteit, Amsterdam