Reacties
Arbitrair en gelijkgerechtigdheid
In nummer 7/8 (1980) van Onze Taal wordt in de vierkantjesrubriek gevraagd, of het woord arbitraal in de betekenis scheidsrechterlijk niet te theatraal is. Voor juristen is het dat zeker niet. Zij hebben vaak met buitengerechtelijke rechtspraak door arbiters te maken. Ons Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering spreekt in de taal van het begin van de vorige eeuw van scheidsmannen, maar geen Nederlandse jurist zal die term gebruiken. De scheidsman heet arbiter, alleen de uitspraak varieert. Wie nog een ouderwets gymnasium bezocht heeft, ziet het woord als puur Latijn en spreekt het uit als arbiter. Meer gangbaar is de uitspraak, die afgeleid is van het Franse arbitre, in het Nederlands dus arbiter.
Dit terzijde en terug naar arbitraal versus arbitrair. Als zakenlieden contracten aangaan, voorzien zij vaak, dat daaromtrent wel eens geschillen zullen kunnen ontstaan en voor dat geval nemen zij in bedoeld contract dan vaak een arbitraal beding op, d.w.z. een clausule, die impliceert dat in geval inderdaad een geschil omtrent dit contract ontstaat, partijen dan niet naar de gewone rechter zullen stappen, maar dat zij zullen overgaan tot het benoemen van arbiters. Een arbitrair beding in een contract zal waarschijnlijk nietig zijn want een beding, dat iets willekeurigs toelaat, zal in strijd zijn met ons recht. Ook een arbiter, die arbitrair te werk zou gaan, zou zich niet aan zijn verplichtingen houden, want ‘de scheidsmannen zullen naar de regelen des rechts uitspraak doen ten ware het compromis hun de bevoegdheid mocht toegekend hebben om als goede mannen naar billijkheid te oordelen’, aldus art. 636 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. (Het compromis is in juristentaal iets anders dan daarbuiten; het betekent de overeenkomst, waarbij de scheidsmannen worden aangesteld, vgl. art. 623 W.v.B.Rv.) Art. 636 W.v.B.Rv. eist dus, dat een arbiter als regel ‘naar de regelen des rechts’ zijn taak uitoefent en die regels laten arbitrair optreden niet toe; indien partijen zulks in het compromis zijn overeengekomen, kan de arbiter ook de opdracht hebben om, daargelaten hoe ‘de regelen des rechts’ luiden, samen met de andere arbiters ‘als goede mannen naar billijkheid’ te oordelen en dat sluit alweer arbitraire beslissingen uit.
Vervolgens ‘gelijkberechtiging’. Wijlen Charivarius zou in wijlen de Kleine Krant dit woord in de rubriek ‘Heil Hitler’ hebben vermeld. Maar rechtsgelijkheid? Dat is niet bedoeld. ‘Allen die zich in Nederland bevinden, zijn vrij en bevoegd tot het genot van de burgerlijke rechten’ luidt de aanhef van art. 1 van ons Burgerlijk Wetboek en dat is nu een voorbeeld van rechtsgelijkheid en tevens iets anders dan het begrip in de vierkantjesrubriek. Ik zou voorstellen ‘gelijkgerechtigd’ en ‘gelijkgerechtigd zijn’; ‘gelijkgerechtigdheid’ kan, maar ik vind het niet mooi, al is ook die term afkomstig uit het juridische boevenjargon. In beginsel hebben alle schuldeisers evenveel recht, als zij ertoe overgaan, zich tegen de zin van hun gemeenschappelijke schuldenaar te verhalen op diens vermogen, omdat hij niet vrijwillig zijn verplichtingen is nagekomen: in beginsel heeft de schuldeiser, die een ton te vorderen heeft van de nalatige schuldenaar, niet meer recht dan de schuldeiser die honderd gulden te vorderen heeft en oudere vorderingen gaan niet voor boven recentere. De taal uit de tijd van de Camera Obscura waarin ons huidige Burgerlijk Wetboek ons dat vertelt, laat ik buiten beschouwing. Het Ontwerp Nieuw Burgerlijk Wetboek zegt het als volgt: ‘Schuldeisers hebben onderling een gelijk recht om, na voldoening van de kosten van executie, uit de netto-opbrengst van de goederen van hun schuldenaar te worden voldaan naar evenredigheid van ieders vordering, behoudens de door de wet erkende redenen van voorrang’. Zij hebben allen een gelijk recht, zij zijn, anders gezegd, gelijkgerechtigd bij de verhaalsuitoefening. Men is tot iets gerechtigd (zu etwas berechtigt) en allen staan daarbij gelijk.
Over germanismen gesproken: bij de NZH, u weet wel, de Blauwe Tram, Zandvoort - Amsterdam, Haarlem - Leiden - Den Haag - Scheveningen etc., heette een trambestuurder officieel ‘wagenvoerder’. Voerder beveel, wij volgen.
O.K. Brahn
Groningen