Oprechte en bedrieglijke valsheid
In 1928 publiceerden de Rijsselse hoogleraar Derocquigny en zijn vriend Koessler het boekje Les Faux Amis (De Valse Vrienden, De Schijnvrienden). Het bevatte een lijst van woordparen, elk bestaande uit een Engels en een Frans woord van kennelijk dezelfde oorsprong die in spelling nog steeds veel op elkaar lijken maar niet meer dezelfde betekenis hebben en daardoor onervaren vertalers soms op een dwaalspoor brengen (process + procès, editor + éditeur, sensible + sensible, fresh water + eau fraîche.) Deze benadering van een oud probleem had zo'n succes dat de uitdrukking faux amis alras tot een soort vakterm in de vertalerswereld werd (voordien sprak men wel van mots-sosies, dubbelgangerwoorden).
De auteurs kwamen bij elke druk met meer materiaal, niet alleen door nieuw ontdekte gevallen toe te voegen maar ook door het begrip steeds ruimer af te bakenen. Aanvankelijk hadden zij eigenlijk alleen het oog op oorspronkelijk Franse woorden die tijdens de Normandische overheersing in Engeland burgerrecht verkregen hadden en daar in betekenis waren blijven stilstaan of zich in een andere richting ontwikkeld hadden dan in Frankrijk. Later namen zij ook woorden op die tijdens de Romeinse bezetting in elk der beide landen rechtstreeks aan het Latijn waren ontleend en sindsdien hun eigen weg waren gegaan. In een volgend stadium werd bovendien aandacht besteed aan de rol die betekenisverschillen tussen Brits en Amerikaans Engels bij dit soort vertaalfouten kunnen spelen (gas, football, public school e.d.; Koessler spreekt van faux amis van de tweede graad). En tenslotte werd de kring uitgebreid tot uit het moderne Engels overgenomen woorden (franglais) die eveneens een valstrik voor vertalers kunnen vormen (slip, smoking).
Het Nederlands bevat ongetwijfeld elementen genoeg om ook bij ons de jacht op dergelijke woordparen tot een dankbare bezigheid te maken. Iedereen kent wel enkele Duits-Nederlandse of Frans-Nederlandse voorbeelden (Andacht + aandacht, coupé + coupé) en voor een Engels-Nederlandse lijst is er zeker materiaal in overvloed. Niettemin schijnen er geen publikaties te zijn die het onderwerp van uit de Nederlandse gezichtshoek behandelen. Er bestaan natuurlijk vele boeken en artikelen waarin over vertaalfouten in het algemeen wordt gesproken en onder de daar gegeven voorbeelden blijken ook wel faux amis voor te komen maar nergens worden ze als een aparte categorie gepresenteerd.
Onderstaande Engels-Nederlandse lijsten zijn het resultaat van enkele maanden gericht lezen. Het gevonden materiaal werd getoetst aan de - enigszins uit de losse hand opgestelde - definitie die aan het begin van dit artikel is gegeven. Elk woordpaar moest dus aan de volgende voorwaarden voldoen:
a. kennelijk van dezelfde oorsprong
b. gelijkenis in spelling
c. verschil in betekenis
d. aanleiding tot vertaalfouten.
Woordparen die aan b, c en d voldoen maar (op het eerste gezicht althans) geen gemeenschappelijke stamvader hebben, mochten natuurlijk niet meedoen (to spit + spitten, bill + bil). Anderzijds werden ook kandidaten afgewezen die wel aan de eisen van a, b en c beantwoorden maar in betekenis zover uiteenliggen dat het optreden van vertaalfouten weinig aannemelijk is (locals + lokalen).
Een aardige subcategorie vormen de woordparen die zonder meer aan a en b voldoen maar aan c en d slechts wanneer men ‘verschil in betekenis’ zo ruim uitlegt dat ook verschillen in stijlniveau daaronder vallen. Zo past het Engelse bijvoeglijk naamwoord lief, in tegenstelling tot ons ‘lief’, alleen in een vrij dichterlijke tekst.