naar de polikliniek. Voor alle zekerheid’. ‘Ik ga wel even met je mee, vader’, zei een van de omstaanden. Daar is altijd wel een vriendelijk helpende bij. Een aardige man; wissellopende was hij van zijn beroep. Dat komt niet veel meer voor.
De besturende van de auto was in geen velden of wegen meer te bekennen. ‘Slampampende’, schamperde de wissellopende. Zo togen wij samen naar de polikliniek. Mijn begeleidende babbelde honderduit over zijn belevenissen als incasserende en zo werd het een gezellig tochtje. (Ik weid wel een beetje uit, maar mijn onderwijzende (m) zei vroeger al ‘blijf bij je onderwerp’. Ik wil maar zeggewn als vertellende ben ik altijd een beetje een zwammende geweest.)
De broeder van de polikliniek vond geen mankementen en nadat ik afscheid genomen had van de onderhoudende geldophalende deed ik mijn boodschappen, bezocht voor de troost de slijtende en leverde mijn spullen thuis af. Daar was intussen paniek uitgebroken want de schilderende en de loodgietende waren onverwachts gekomen voor een paar karweitjes maar dat is een ander verhaal.
Wat ik als eenvoudig taalgebruikende u, lezenden van Onze Taal nu wil vragen is: had ik de vriendelijke jongeman in de polikliniek nu broedende moeten noemen?
A. Mudde
hoofd personeelsdienst Philips
Geldrop