Awp ew khuh-zawnt-hayt!
We hebben ons allemaal weleens bediend van zo'n handig taalgidsje. Vaak begrepen we niet de werkelijke reden waarom de plaatselijke bevolking zo vriendelijk tegen ons glimlachte. Dat word je je pas bewust wanneer je in het buitenland een gidsje hebt aangeschaft betreffende de Nederlandse taal. Bij mij was dat op John F. Kennedy-airport in New York waar ik voor $ 1,95 het boekje Say it in Dutch kocht. Het gidsje wordt uitgegeven door Dover Publications Inc. in New York en werd in 1958 samengesteld door Dra Anna M.L. Hunningher, wetenschappelijk medewerkster aan de universiteit van Utrecht.
John the Bear uit Lake Bluff, Illinois 60045, weet van Nederland héél véél. Er zijn daar windmills. Iedereen loopt op woedenshoes. Watersnoodrampen worden voorkomen door jongentjes die hun vingertjes in de dijkgaten stoppen. Men heeft er geen auto's maar baizaikuls. Jenever komt als leidingwater uit de kranen. De bekendste reclamebordenschilder heet Rembrandt van Rijn. De president van Nederland is Croeiff. Zijn ondergeschikte adjunct heet Wiem van Hanekem die er wat bijverdient door te voetballen. Een interessant land. Daarom er maar eens in negen uur tijd heen gevlogen. In zijn handbagage bovengenoemd boekje.
Op Schiphol zegt John: ‘In DAY-zuh TAHS Zit-tuh kah-DOH-tyus.’ In de aankomsthal vraagt John: ‘Vahr kahn ik un O-toh HEW-ruh?’ Op de hoek van de Apollolaan en de Bachstraat zegt hij: ‘Ik in-tres SAYR may vohr ahr-shee-tek-TEWR.’ De aangesproken voorbijganger antwoordt: ‘Jes, DIZ is Emsturdemse skoel ersitectoer vrom Bierenbroodspoot around te surtiejest jiers. Naais not?’
Onze John rijdt naar Hoppe. Bestelt bij de obur: ‘Un HAWL-lahn-suh yuh-NAY-vur’. Komt in gesprek met een MAYS-yu. Vraagt met een gemelijk knipoogje: ‘LAH-tuh vuh er NAWK ayn NAY-muh.’ Voor de eerste slok zegt het meisje: ‘Tsjiers’ en John: ‘Awp ew khuh-ZAWNT-hayt’.
Hij nodigt het lieve kind uit om een hapje met hem te gaan eten. Aan de ober heeft hij gevraagd: ‘Koont ew awns un EKHT-hawllands res-to-RAHN AHN-rah-duh?’ In het restaurant vraagt John: ‘Vilt ew awns un TAH-ful bay uit RAHM KHAY-vuh?’ Aangezien zijn tafeldame weet dat de dollar meer waard is als de gulden bestelt ze het duurste van de muh-NEW-kahrt. John kijkt enigszins zuinigjes. Zegt: ‘Ik how vahn ayn-Vow-dikh Aytuh’.
‘A camerashop’ heet in het taalgidsje ‘een fotografeerwinkel’. Een lankmoedige knipoog naar de Vlamingen die echter desastreuze gevolgen kan hebben. Want ik ben eens heel de Bondsrepubliek doorgereden omdat ik het dorpje Dreieck niet kon vinden wat alsmaar op de Autobahnborden aangegeven stond.
Na een paar dagen wordt John kennelijk moe van het moeizaam begrepen worden door de Dutchmen. Want wat vraagt hij aan een taxichauffeur op de Brink in Laren (N.H.)? ‘Vahr is un dro-KHIS-tu-ray, vahr zuh ENG-uls vur-STAHN?’ Het wordt de hoogste tijd om terug te keren naar de States. Dus belt hij de luchtvaartmaatschappij op en vraagt: ‘Kahn ik MAHN-dahkh awp RAYS khahn?’
Terug in Lake Bluff, Illinois 60045, vertelt hij tegen de verbaasd luisterende toehoorders dat Nederland niet zó achterlijk meer is als altijd wordt verondersteld. Jenever komt uit de fles. Er rijden zelfs auto's. Maar altijd in drie rijen dikke colonnes. Hij is niet uit de taal gekomen. Ondanks het verbijsterend handige taalgidsje. Ach, die gidsjes horen bij het bezoeken van vreemde landen er net zo bij als ansichtkaarten, het interessante gesprek met de metrobestuurder, foto's van een priesterkledingwinkel, lazerus worden van de volksdrank, een handtekening van de locale dorpsgek. Nodig is het niet. Leuk is het wèl!
G.A.M. Rombouts
freelance journalist
Amsterdam