Reacties
Ter informatie
In de rubriek Ter informatie besteedt J.v.d.H aandacht aan het artikel Seksisme in Van Dale (Moer nr. 1, 1980). Omdat in het stukje geen of foutieve informatie wordt verschaft, wil ik graag een aantal kanttekeningen maken. We zijn niet uitgegaan van voorspelbare uitkomsten, zoals J.v.d.H. suggereert. Het ging er ons niet om, aan te tonen dat, en in welke mate Van Dale seksistisch is, maar hoe. Daarom onderscheidden we seksismen in de taalschat, in omschrijvingen, in voorbeeldzinnen en in de keus van persoonsnamen.
1. Wat de taalschat betreft, treft Van Dale uiteraard geen blaam. Het woordenboek geeft geen moreel oordeel over idioom. Hoewel? Van Dale vermeldt soms of iets een ‘germanisme’ is. Sommigen menen dat dat geen moreel oordeel is. (Kijk ook eens bij cheffin in de tiende druk.)
2. Bij omschrijvingen is soms diskussie mogelijk over de verantwoordelijkheid daarvoor. Ligt het aan de Nederlandse taalschat of aan Van Dale dat bij aanhaalster als omschrijving voorkomt ‘meisje dat gaarne aanhaalt, lief doet, stoeipoes’ en bij aanhaler ‘1. (niet alg.) beginner, veroorzaker (van een twist, onenigheid); 2. die aanhaalt, citeert, spatiëring van de aanhaler’? Het komt ons voor dat het aan Van Dale ligt. Aan de spraakmakende gemeente daarentegen ligt het uiteraard, dat Van Dale verschillende omschrijvingen geeft van tippelaar en tippelaarster.
3. De voorbeeldzinnen zijn Van Dale's keus. Bij hevig komen als vb.-zinnen voor ‘Hij was hevig verontwaardigd’ en ‘zij snikte hevig’. Er wordt nogal wat afgesnikt door vrouwen, trouwens, volgens Van Dale. Dat in vb.-zinnen de vrouw steeds als zwak wordt afgespiegeld, dat ze steeds op haar fysieke verschijning wordt beoordeeld, dat ze alsmaar in de weer is om haar belagende mannen af te weren, dat is een keus die Van Dale maakt uit duizenden mogelijke andere zinnen.
4. Bij de persoonsnamen hebben we bekeken welke voorspelbare vrouwelijke vormen in Van Dale voorkomen en welke niet. Strikt genomen hoeven voorspelbare vrouwelijke persoonsnamen niet in een woordenboek, zoals ist/iste. Van Dale doet echter uit duizenden voorspelbare vormen een keus. Wij hebben geprobeerd die keus te interpreteren. Bij bespeler/bespeelster van een muziekinstrument kiest Van Dale als vrouwelijke vormen alleen bepaalde instrumenten van de slordige honderd en één die er mogelijk zijn. Vraag: waarom geen enkele of waarom niet allemaal?
Ook bij samenstellingen is zo'n vraag te stellen. Bij eigenaar vinden we negen samenstellingen, als vrouwelijke vorm alleen mede-eigenares. Bij handelaar staan 64 samenstellingen vermeld, en geen enkele vrouwelijke vorm. (Nogmaals: dat laatste is juist, maar omdat Van Dale hier niet op grond van morfologie maar op grond van selektie te werk gaat, kunnen we er een vraagteken bij zetten.) Wat de invloed van Van Dale betreft nog dit. Natuurlijk is het niet zo dat een man geen schoonheidsspecialist wordt omdat in Van Dale alleen maar schoonheidsspecialiste voorkomt. Maar wie spreekt van ‘een vrouw met karakter’ in de zin van ‘een krachtig ontwikkelde, sterk uitkomende zedelijke persoonlijkheid’, kan met Van Dale in de hand worden aangezegd dat hij karakter verkeerd gebruikt; op een vrouw toegepast, betekent het volgens Van Dale ‘(eufem.) eigenzinnig-, koppigheid’. Dat hoeft niemand ervan te weerhouden toch van ‘een vrouw met karakter’ te spreken, nee, maar met Van Dale erbij kan je wel aannemen te doen te hebben met een eigenzinnige, koppige taalgebruiker, geen taalgebruikster met karakter. Bovendien zijn seksismen ronduit kwetsend. Een voorbeeld. Bij bakerpraatje staat als omschrijving ‘dwaze of kwaadsprekende beuzelpraat, zoals van bakers veel werd gehoord’. Dit bevat de vooronderstelling dat bakers beuzelden. Er staat niet: ‘...zoals aan bakers werd toegeschreven’; dan zou Van Dale neutraal zijn geweest in de omschrijving. (Vgl. jodenstreek met de omschrijving ‘streek (als) van een jood, bedriegelijke streek’, waarin een antisemitische vooronderstelling ligt besloten.) Wat J.v.d.H. van ons Moer-artikel gebrouwen heeft, is een zalige koestering van vooroordelen, en verschaft de Onze-Taalgebruikers weinig informatie.
Gerard Hubers
Inst. voor Algemene Taalwetenschap Universiteit, Amsterdam