Boekbespreking
Knutselen in de trein
Treinreizen kunnen zelfs in Nederland lang duren, weet ik uit ervaring. Groningen-Amsterdam is een rit van tweeeneenhalf uur en als je 's morgens uit Amsterdam bent gekomen, verlang je naar het eind. Lectuur lost de verveling aardig op en Drs. P. beloofde een aangename tijd met zijn Plezierdichten, een uitgave van BZZTôH, Den Haag, uit 1979.
‘Plezierdichten is een manier om van taalkennis te genieten en te doen genieten,’ zegt Drs. P. ‘Plezierdichten staat lijnrecht tegenover poëzie. (...) Het is lectuurmakerij, maar het is toch vooral conditietraining. Je moet een vrij grote woordenschat in je macht hebben, het metrum beheersen, op basis van rijmwoorden en rijmschema een verhaaltje of redenering uitwerken en indelen. (...) Plezierdichten, mits goed gedaan, is propaganda voor puntig, creatief taalgebruik.’
Het gevolg: Al bij Haren mompel ik mijn eigen rijmwoorden, in Assen prevel ik ritmisch drie- en vierregelige lettergrepen, Beilen hoort me een acrostichon declameren die ik heel lang geleden als onderwijzer in een poëziealbum schreef, voorbij Hoogeveen neem ik me voor in Amsterdam een gaaf ollekebolleke op papier te hebben en als ik Hotel Spoorzicht in Meppel voorbijdender, weet ik waarover ik lectuur ga maken: over Drs. P., die In Onze Taal gaat schrijven. Ik kan u verzekeren dat de hoofdstad akelig snel naderbij komt...
‘Een ollekebolleke (ik ben overigens al bij les 6 van zijn Omgangspoëzie in 10 lessen) is afgeleid van Higgledy-Piggledy, een door de dichter en hoogleraar Anthony Evan Hecht (geb. 1932) geschapen versvorm. Het is een gedicht in driekwartsmaat. De eerste regel mag de vaste kreet “Olleke bolleke” zijn, beter staat een eigen uitroep, verzuchting, motto of andere aanhef, altijd een dubbele dactylus.’
Dat lijkt me niet moeilijk om mee te beginnen. Sterk-zwak-zwak, sterk-zwak-zwak: Falderie Faldera bijvoorbeeld; of Reuteme teuteme. Voetbalsupporters worden tot de olbol toegelaten: Feyenoord hondel...! Zou P. een kleine variant op het metrum toelaten: Polzer ha Polzer ja!? Laat ik geen risico's nemen en mijn eigen gemoedsgesteldheid als uitgangspunt nemen:
Rozegeur maneschijn.
‘De tweede regel bestaat geheel uit de naam van het onderwerp en is ook een dubbele dactylus.’ Mijn onderwerp is Drs. P. Hij, hoewel van Zwitserse komaf, is onze rijmelaar en metrumaan bij uitstek. Wat die man met versvormen weet te doen, is knap. Elk genre dat de moeite van het beoefenen waard is, zowel prik als ruilrijm, van villanelle tot clerihew, vindt in P. zijn onderwijzend uitvoerder. Dus: Grootschalig rijmelaar.
‘Regel 3 en 4 bestaan uit 3 dactylussen plus een beklemtoonde lettergreep.’ Zonder moeite komen ze: Wordt voor dit blad onze correspondent. Het laatste woord moet wel rijmen met het laatste woord van de slotregel, maar dat mag geen moeite kosten: ‘Kent, cent, Gent, bent, vent, jent, ment, pent, rent,...’
‘De eerste regel van het tweede en laatste couplet (een veelzeggend woord waar in poëtische beschouwingen over strofe wordt gesproken) is weer een dubbele dactylus, in de regel overgaand in de tweede regel: altijd een dubbele dactylus, uit slechts één woord bestaande, met de hoofdklemtoon op de vierde lettergreep.’ De eerste regel komt vlot: Dit tot plezier van de. Maar nu dat ene woord. ‘Carnavaleske pret’ klopt technisch niet, maar doet tevens afbreuk aan de erudiete kunst van P. ‘Ollie-B.-Bommel-fan’ is prachtig, maar past niet in de rest. ‘Communicatiedrift!’ Een goeie. Maar gaan de abonnees van Onze Taal driftig communiceren? Wie weet zeggen ze hun abonnement wel op. ‘Abonnement’ kunnen we gebruiken. ‘Abonnementenbent’ klinkt wat geforceerd, maar aan de andere kant: ‘Bent’ is volgens Van Dale genootschap, en per slot van rekening levert het een extra binnenrijm en eindrijm op.
Nu het slot, dat rijmen mo(e)t. Wat wil P.? Dat we zelf gaan knutselen en dartelen met versvormen, dat we eigen kunstgrepen, schema's en grappigheden verwerken. Dus: Die 't ook gaat proberen, tot zij de kunst kent.
En in Amsterdam staat er dus:
Plezierdichten is een aanbevelenswaardige bezigheid en boek. Het lijkt me een uitstekende manier de taalbeheersing van Nederlanders te bevorderen, iets wat natuurlijk tot de doelstellingen van ons genootschap behoort. Wanneer er ooit een Hogere School voor Dichtkunst komt, zou ik wensen dat Drs. P. één der docenten werd. Ik vermoed dat hij de Puntdichten van Staring en vele Rederijkers-voortbrengselen als verplichte oefenstof voorschrijft. Natuurlijk kan De Glanzende Kiemcel van Vestdijk dan niet gemist worden.
Overigens was ik verbaasd toen ik in de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek en de Haarlemse Stadsbibliotheek vergeefs in de catalogi zocht naar boeken van en beschouwingen over Drs. P. Hij verdient beter.
Mijn enige onvrede over ‘Plezierdichten’ betreft het slothoofdstuk ‘Utopia in Zicht’. Utopia is het land waar de lagere school in één jaar wordt afgelopen, waar analfabeten zich uitstekend kunnen handhaven, waar alles voorgekauwd en voorverwarmd wordt opgediend. Het laatste is leesvoer, gedrukte dril. De Utopisten houden van klonten, dat zijn de nieuwe clichés - de tastbare stukjes dril. ‘Waar maken’ en ‘zich afzetten tegen’ zijn zulke (assertiviteits) klonten. Als voorbeelden van volksmondklonten noemt P.: ‘bepaald’, ‘uiteindelijk’ en ‘zinnig’. De voorbeelden zijn echter ongelukkig gekozen: volgens ‘Spreektaal’ (in Onze Taal eerder besproken) komt ‘bepaalde’ pas op de 202de plaats, ‘uiteindelijk’ op de 470ste en vinden we ‘zinnig’ niet bij de eerste 1000. Overigens: zouden klonten niet altijd en overal te vermelden zijn en zijn ze een bewijs voor P's angstig Utopia?
De Nederlands-Belgische Commissie voor de Spelling van Bastaardwoorden en de Vereniging voor Wetenschappelijke Spelling krijgen in zeer smeuïge taal een fiks aantal verwijten toegediend, alsof die het verschil tussen ‘liggen en leggen’ zouden willen opheffen, en ‘hij heeft, krakter, foebele en possegel’ toejuichen. Het komt mij voor dat ook de Commissie- en Verenigingsleden de Nederlandse Taal het behouden waard achten, de beoefening ervan toejuichen en Plezierdichten aanbevelen. Maar om de taal met al haar grilligheden te kunnen verkennen, moet er, ook in het onderwijs, tijd voor worden uitgetrokken; tijd die nu veelal opgaat aan onnutte zaken. Drs. P.: het maken van een olbol vind ik een nuttiger en plezieriger oefening dan het taal- en redekundig ontleden van een zin uit het Rijksambtenarenreglement. Zou men nu echt zo'n zin moeten leren ontleden om een olbol te kunnen maken?
Bert Edens, docent communicatie, Spaarndam