en de zin als volgt in de lijdende vorm omgezet moeten kunnen worden: Die brief onbeantwoord te laten zou door jou beter gedaan worden. - Dit kan toch echt niet!’ Ook al zou zo'n redenering als een bus sluiten, toch zou men daar mijns inziens twee opmerkingen tegen kunnen inbrengen. Ten eerste staat M met haar mening alleen: geen andere lezer heeft de mogelijkheid om hier er... aan weg te laten in twijfel getrokken, en alle Nederlanders die ik hierover gevraagd heb waren van oordeel dat je zou goed doen deze brief onbeantwoord te laten wellicht wat minder gebruikelijk, maar niettemin best aanvaardbaar is. Tenslotte blijkt de opinie van M historisch onjuist te zijn. Men zie immers wat VE (natuurlijk zonder eerst de brief van M te hebben gelezen) in dit verband schrijft. Het citaat is nogal lang, maar alleszins de moeite waard: ‘Van de tweede zin (Je zou er beter aan doen die brief onbeantwoord te laten) wordt gezegd dat het betrekkelijk bijwoord (= voorzetselvoorwerp) eveneens achterwege kan blijven, maar zonder dat dat de minste invloed heeft op de betekenis van de zin’. Misschien is dit voor tegenwoordig wordend taalgebruik wel waar, maar m.i. is de zin zoals die gegeven is, met of zonder er-aan, geen correct Nederlands. Hij zou moeten luiden: Je zou er beter aan doen met (of door) die brief onbeantwoord te laten. We hebben hier namelijk met een heel andere syntactische structuur te maken dan in de eerste (en de derde) zin.
De combinatie er-aan vervangt hier immers niet de infinitiefgroep, maar staat daar onafhankelijk van, als overtollig, in de taalgeschiedenis later aan het werkwoord doen toegevoegd element. De zinsstructuur is een variant op de verbinding van doen met een bepaling van gesteldheid in de vorm van een bijvoeglijk naamwoord en met een adverbiale bepaling van oorzaak of middel, bijvoorbeeld: Je doet er goed (wijs of verstandig) aan, door (of met) die brief onbeantwoord te laten; in oudere taal: Je doet verstandig (wijs, goed, beter, etc.) door of met etc. Eventueel kan men de infinitiefgroep ook vervangen door een bijzin met het onderstellende voegwoord als, vandaar het gebruik van zou in de hoofdzin: Je zou er beter aan doen, als (= wanneer) je die brief onbeantwoord liet’.
II. Zowel voor zin a: Ik denk (erover) morgen te vertrekken als voor zin c: Onze boeren beperken er zich toe tarwe te verbouwen wordt de oplossing nu eens in de structurele, dan weer in de semantische richting gezocht (twee termen overigens, die elkaar niet hoeven uit te sluiten).
M wijst bij a op de tegenstelling tussen onovergankelijk en overgankelijk: ‘Het onovergankelijk gebruik denken over betekent iets anders (nadenken, denken om een oordeel te vormen) dan het overgankelijke denken (als inhoud van de gedachte hebben, vandaar: vermoeden, verwachten enz.).’ Met andere woorden: bij ik denk morgen te vertrekken zou morgen te vertrekken als lijdend voorwerp moeten worden beschouwd.
Om te verklaren waarom in de zin c er... toe onmisbaar is, merkt zij eveneens op ‘dat we te maken hebben met een wederkerend werkwoord: zich beperken, een werkwoord met als het ware een ingebouwd lijdend voorwerp. Het gevolg is, dat men, als men wil uitdrukken wat de beperking inhoudt, zijn toevlucht móet nemen tot een voorzetselvoorwerp, hetgeen de ongrammaticaliteit van het weglaten van er toe verklaart (...). Bij wederkerende werkwoorden met een vast voorzetsel kan “er + voorzetsel” niet worden weggelaten, omdat zinnen met wederkerende werkwoorden al een lijdend voorwerp bevatten’.
Niet al te ver daarvan ligt de verklaring van H: ‘In de zinnen a en b staat een zogenaamd verklarend werkwoord (verbe déclaratif) dat een gedachte of een gezegde uitdrukt. Deze werkwoorden, gecombineerd met het voorzetsel “te”, worden altijd gevolgd door een onbepaalde wijze: denken te, menen te, beweren te, er goed (beter) aan doen, zich voornemen te, enz., enz. Het werkwoord zich beperken in zin c heeft het voorzetsel tot, dat door diverse woordsoorten gevolgd kan worden. Om ook in dit geval de constructie te + onbepaalde wijs te kunnen toepassen is inlassing van het bepalingaankondigende “er toe” noodzakelijk, omdat men niet kan zeggen zich beperken te.’
Daar zit onbetwistbaar iets in. Ik vraag me echter af of zo'n verklaring diep genoeg gaat. Immers, neem zinnen als: Ze verheugde er zich op haar zuster spoedig terug te zien, of ook: Ik wachtte er mij wel voor hem van repliek te dienen. Zulke zinnen hebben, naar ik meen, precies dezelfde structuur als Onze boeren beperken er zich toe tarwe te verbouwen. En toch is het mogelijk om hier er... op, respectievelijk er... voor te verzwijgen.
De weg, die ik gemakshalve als ‘semantisch’ heb aangeduid, wordt vooral door VE bewandeld: ‘In de eerste zin (Ik denk er over morgen te vertrekken) vervangt er de infinitiefgroep (morgen (te) vertrekken) en omdat “morgen vertrekken” het voorwerp (object) is van “denken over” spreken we van vervangend of voorlopig voorzetselvoorwerp. Wanneer men nu “er over” weglaat ontstaat er een andere syntactische structuur met een andere nuance in de zinsbetekenis. Het is dan ook niet juist te beweren, dat “het betrekkelijk bijwoord” (= voorlopig voorzetselvoorwerp) weggelaten kan worden, want die omschrijving van het “probleempje” suggereert ten onrechte de opvatting dat de beide syntactische constructies met of zonder “er over”, synoniem zouden zijn’. - Mea culpa: die ‘omschrijving’ was te bondig, en dus niet erg gelukkig. Dit neemt niet weg dat ik de ‘andere nuance’ duidelijk had gesignaleerd.
P voert andere gevallen aan ‘dat een werkwoord verschillende betekenissen kan hebben afhankelijk van het feit of het een voorzetselvoorwerp heeft dan wel een andere constructie. Ik zou nog twee van zulke werkwoorden kunnen noemen: 1. Hij begon een huis te bouwen (maar maakte het niet af) naast: Hij begon met (of ermee) een huis te bouwen (dat was 't eerste wat hij deed); 2. Hij verlangde iets te mogen zeggen (eiste) naast: Hij verlangde ernaar iets te mogen zeggen (zag er hoopvol naar uit).’ Wat nu de zin over de boeren en de tarwe betreft, dat er... toe hier niet verzwegen kan worden ligt volgens VE niet aan de structuur van de zin, maar aan de aard van het werkwoord: ‘Het werkwoord (zich) beperken behoort namelijk tot de categorie van werkwoorden van beweging, die ook als ze overdrachtelijk (metaforisch) worden toegepast het voorlopig voorzetselvoorwerp ten opzichte van de infinitiefgroep niet kunnen ontberen. Vergelijk: Maar hij kon er niet toe komen zelf de leiding in handen te nemen. - Daarom gingen we er toe over, hem ons vertrouwen te schenken.’ Aldus prof. Van Es, die ons voor verdere uitleg verwijst naar zijn in 1971-1975 in afleveringen verschenen Syntaxis van het modern Nederlands (afl. 43, paragraaf 218-230).
III. Men herinnert zich dat mijn artikeltje zijn oorsprong had in een zuiver praktische, dat wil zeggen pedagogische moeilijkheid. Geen wonder dat H, die blijkbaar docent Frans is, ook als zodanig zijn stem heeft willen laten horen. Hij wijst er ons op dat ik denk morgen te vertrekken aan het Frans ‘Je compte partir demain’ beantwoordt, terwijl ik denk erover morgen te vertrekken het Franse ‘Je pense partir demain’ weergeeft. Dit lijkt mij in principe juist, alleen weet ik niet of het verschil tussen die twee Franse zinnen in de praktijk wel zo scherp is als H veronderstelt. Doch het is hier niet de plaats om daarover uit te weiden.
Meer in het algemeen merkt hij naar aanleiding van b op: ‘Bij de vertaling van dergelijke zinnen worden Franse studenten geconfronteerd met dezelfde regel, uiteraard in omgekeerde zin, die wij toepassen bij vertaling in 't Frans, namelijk dat de voornaamwoordelijke bijwoorden er op, er in, er over, er aan, er van, enz. onvertaald blijven als ze betrekking hebben op een volgende bijzin’. - Jazeker, maar de, parallel tussen Franse en Nederlandse leerlin-