In dank afnemen
Geen dag gaat er voorbij, of je hoort of leest: ‘Dat is me (hem, ons enz.) niet in dank afgenomen’. Het is een mode-uitdrukking. Over honderden jaren zullen onderzoekers onze geschriften en geluidsbanden kunnen dateren op grond van zulke taalverschijnselen als het veelvuldig gebruik van het topje van de ijsberg, een natte vinger, het uur der waarheid, en ook in dank afnemen.
Waar komen zulke nieuwe taalelementen vandaan?
We weten allemaal dat twijfels en niks om over naar huis te schrijven anglicismen zijn, afbouwen ‘geleidelijk afbreken’ en zich gedachten van iets maken germanismen, terwijl afzien (evenals koers en vedette) een Vlaamse wielerterm is. Maar waar komen die ontelbare dankbare afnemers vandaan?
Merkwaardig genoeg is de nieuwigheid een ouwigheid. Het WNT leert ons dat in de 16de, 17de en 18de eeuw ‘handelingen en gezegden’ iemand in 't goede of wel of kwalijk of dankbaar of euvel werden afgenomen; ja, in de 19de eeuw vindt men de konstruktie nog bij Jakob van Lennep, die graag antieke stijl gebruikte. En in onze eigen eeuw kon de Gentenaar Karel van de Woestijne schrijven: ‘Een slecht-afgenomen grap wekte een vuist-stomp’.
In het Eerste Deel (A-Ajuin) van het WNT, bijna honderd jaar geleden voltooid, staat over dit afnemen: ‘De uitdrukking is nog heden in gebruik. Alleen voor kwalijk afnemen, dat vroeger vooral gewoon was (...), zegt men thans kwalijk nemen’. 't Is (door dat dubbelzinnige ‘Alleen’) niet duidelijk of de ‘woordenaar’ bedoelt dat met ándere bepalingen dan kwalijk nog wél voluit afnemen werd gebruikt. Met het oog op zijn aanhalingen uit Van Lennep (beide bevatten euvel afnemen) kán hij het bedoeld hebben: Matthias de Vries was 18, L.A. te Winkel maar 7 jaar jonger dan de populaire schrijver.
Midden in de 20ste eeuw schreef dr. Kruyskamp in het Supplement op het WNT over onze konstruktie: ‘In N.-Nederl. niet meer in gebruik’. De beperking tot het Zuiden steunde blijkbaar op de aanhaling uit Van de Woestijne, misschien ook op andere, die de nazaat van De Vries en Te Winkel niet opnam.
En in het laatste kwart van die zelfde eeuw horen en zien we die uitdrukking, maar alleen (of vooral?) met niet in dank, of met in dank + een uitdrukking van twijfel, in geregeld gebruik. Wie geeft de (of een) verklaring?
C.A. Zaalberg, Leiden