Te ja of te nimmer
In de nacht waarin de betrokken ministers het kabinetsbeleid ‘ten aanzien van’ de modernisering van nucleaire wapens verdedigden, heb ik aan de buis veel gehoord dat in taalkundig opzicht op zijn minst interessant is. Twee dingen zijn me bijgebleven: de vrij algemene onhebbelijkheid om naar niet-vrouwelijke woorden met ‘zij’ of ‘haar’ te verwijzen (het kabinet en haar beleid; Nederland en haar houding) en de met veel vuur uitgesproken zin van onze minister-president: ‘De vraag is en blijft of de soevereine staten van de NAVO elk voor zich beslisten, te ja of te nee’. Over deze laatste merkwaardigheid wil ik het hebben.
Het Middelnederlands kende het voegwoord ofte, dat door apocope oft en tenslotte of geworden is. Het oude ofte kan nog steeds gebruikt worden in archaïsche uitdrukkingen: ja ofte nee; nooit ofte nimmer; nu ofte nimmer; ook in de combinatie ofte wel is het nog aanwezig.
Nu is het een bekend verschijnsel, dat relicten uit oudere taalfasen een merkwaardig bestaan gaan leiden: doordat ze niet of verkeerd begrepen worden, ondergaan ze misvormingen, waardoor ze er nogal komisch gaan uitzien. Ik heb, zonder er speciaal op te letten, de laatste weken de volgende combinaties geregeld gehoord of gelezen:
te ja of te nee in plaats van ja ofte nee; nooit en te nimmer in plaats van nooit ofte nimmer;
te nimmer, geïsoleerd uit nooit ofte nimmer (Jeroen Brouwers in Snoecks 80, pag. 129). Er zijn nog andere bouwsels te bedenken, b.v. te nooit. Het is duidelijk, dat te zich in al deze gevallen heeft losgemaakt uit ofte en een zelfstandig leven is gaan leiden als voorzetsel. Voorlopig lijkt het me niet gewenst, dit spookachtig wezen in onze grammatica ofte in ons woordenboek op te nemen.
H.M. Hermkens