Taalregels afdwingen
Uit het artikel van de heer Cor M. Driessen uit Heerlen proef ik iets - en dat zullen wel heel veel Nederlandstaligen van buiten de Randstad doen -, nl. een gegronde en grondige afkeer tegen de verstrekking, anders gezegd oplegging, van (gebrekkige) taalregels aan héél Nederland vanuit een déél van Nederland, dat zich daartoe, bewust of onbewust, het recht aanmatigt.
Voorbeelden hiervan zijn er in overvloed: Zo lang ik weet, wordt op alle scholen gedoceerd, dat in Haarlem e.o. het beste, m.a.w. het ware, Nederlands wordt gesproken. Dat betekent, dat men de taal, die iemand spreekt, alleen maar beschaafd zou kunnen en mogen noemen, als zij qua uitspraak, intonatie, enz. enz. niet of nauwelijks van het Haarlems afwijkt. Immers - en dat is ook zo'n algemeen verbreid vooroordeel - aan iemand, die de standaardtaal ofte wel A.B.N. spreekt, zou men niet mogen horen uit welke streek hij komt. Dit van dat Haarlems als DE beschaafde taal sluit natuurlijk in, dat de woorden schrijven, schroeven, schroeien, schrift, schrik, enz. moeten uitgesproken worden als srijven, sroeven, sroeien, srift, srik, enz. en dat het zelfs een zonde tegen het Nederlands zou zijn te trachten hier verandering in te brengen. Tegelijkertijd beschouwen de vermeende A.B.N.-sprekers uit de Randstad het als een grove fout tegen dat A.B.N., als Groningers, Antwerpenaren en andere Westbrabanders hun moeite met de h en Zeeuwen en West-Vlamingen hun verwisseling van g en h niet weten te verbergen.
De Randstedelingen zijn er ook overtuigd van, dat de harde g de juiste Nederlandse g is, en vinden, dat de rest van de Nederlands sprekenden tot die g bekeerd moet worden, waarbij het er in hun ogen niets toe doet, dat de overige Nederlanders, de Vlamingen en de meeste buitenlanders kippevel krijgen bij het horen van die uitspraak. In ‘de Tijd’ van 27 juli hebben wij kunnen lezen, dat iemand, die de zachte g uitspreekt, niet bij de Hilversumse radio of televisie kan worden aangesteld, omdat die uitspraak daar niet ge-to-le-reerd wordt.
Daar komt bij, dat een doorbakken Randstedeling er niet aan twijfelt, dat een plaatsnaam moet uitgesproken worden, zoals hij die leest. Zelfs als hij in zo'n plaats is gaan wonen, komt het niet in zijn hoofd op, dat hij ook wel eens bij de oorspronkelijke bewoners zijn oor te luisteren zou kunnen leggen en blijft hij b.v. de i in Oisterwijk en Oirschot op één of andere manier uitspreken en de s i.p.v. de z in Son (dat n.b. een zon in zijn wapen heeft) en Someren. Het verwondert in hoge mate, dat Gorinchem nog altijd als Gorkum wordt uitgesproken, terwijl de uitspraak van Kuilenburg al lang naar de schrijfwijze Culemborg toe ‘beschaafd’ is (in België heeft men jaren geleden de officiële schrijfwijze van plaatsnamen aangepast aan of gevormd naar de uitspraak en zodoende dikwijls vereenvoudigd; Oss zou daar Os worden en Roosendaal Rozendaal).
Sinds ons Bredase (standaard)taalcongres in 1977, misschien ook wel een beetje daardoor, is er in Vlaanderen nog meer verbeterd aan de taal en haar uitspraak, zoveel, dat men hoe langer hoe minder verschil hoort tussen Vlamingen en Nederlanders bezuiden de rivieren, als beide groepen A.B.N. spreken. Wat dr. Bakker op dat congres voorspelde, wordt dus bewaarheid: op basis van de streektalen in Noord-Brabant ontwikkelt zich de standaardtaal en niet op basis van de Randstedelijke dialecten, zelfs niet in hun gekuiste vormen.
G.J.M. Kortman, Eindhoven