De wetenschapper
Taalkundig is er geen reden om voor de zwangere vrouw het woord moederschapper te vermijden, zolang we de man en de vrouw die zwanger gaan van geleerdheid, wetenschappers noemen. Zelfs inhoudelijk is het woord moederschapper best te verdedigen: het moederschap is bij deze vrouw nog niet bereikt, maar het komt er duidelijk aan, zij torst er de voortekenen van, fysiek en psychisch is zij met het moederschap bezig. Haar situatie komt sterk met die van de wetenschapper overeen. Ook de wetenschapper is met zijn hele doen en laten betrokken op een nog niet bereikte wetenschap. Hij kan zich nog geen geleerde noemen, want de geleerdheid moet nog gebaard worden. Hij is zich het onvoldragene, het relatieve, het voorwaardelijke van zijn huidige geleerdheid en van alle latere geleerdheid bewust. Hij is nog bezig. Hij werkt eraan en ik denk dat juist dit werkdadig karakter van zijn leven tot de vorming van het woord wetenschapper heeft geleid. Hij, de wetenschapper, ziet ondanks zijn titels van een bevoorrechte positie af en door achter de naam van zijn vak de simpele uitgang (p)er te plaatsen duikt hij onder in de zwoegende massa arbeiders, kappers, schilders, straatvegers en andere werkers. Hij kiest uitdrukkelijk voor de werkende stand. Hij voelt zich niet verwant met renteniers, bankiers, kapitalisten, speculanten of winkeliers, anders zou hij voor een identiek achtervoegsel gekozen hebben: wetenschappenier, wetenschappenist, wetenschappelant of wetenschappelier. Het is gewoon wetenschapper geworden.
Ten onrechte wordt dit woord wel eens als een germanisme afgewezen. Het Duitse model zou Wissenschaftler zijn, maar deze vorm zit taalkundig anders in elkaar dan de Nederlandse en is ook een stuk pretentieuzer van inhoud. De Wissenschaftler stelt zich op één lijn met de Künstler en de Tischler; met name dus die willen laten horen dat ze hun vak onder de knie hebben. De Nederlandse tegenhanger van de Duitse uitgang leris: (l)aar. Behept met de Duitse pretenties zou de wetenschapper een wetenschappelaar geworden zijn, maar dat woord doet het niet eens in onze taal. Het komt niet serieus over, het zou de indruk wekken dat de wetenschapper maar wat zit te wetenschappelen, tot hem bij toeval eens 'n keer iets lukt. Als wetenschappelaar zou hij zich indelen bij een vrij dubieuze categorie van lieden die door frequent iets te proberen nu en dan een succesje behalen, zoals de goochelaar, de handelaar, de makelaar en de wichelaar. Had de