vind oktober altijd een uitstekende maand om dwars te gaan liggen. ■ Mijnheer Bobine uit Antwerpen meldt dat in het Frans autoroute blijkens een frans woordenboek uit 1953 het oudere autostrade vervangen heeft. Is dit nu een antwoord op mijn vraag waarom de Belg autostrade (ten onrechte schreef ik destijds autostrada, wat iets met mijn italianiserende achtergrond te maken heeft) en niet autoroute zegt? Trouwens, nu ik het hele zaakje nog eens overdenk, komt de hele autowegenkwestie in een raar daglicht te staan. Zoals wij het woord autobaan via de autobahn uit het Duitsland van Hitler binnengevoerd gekregen hebben, zo moet in het Frans autostrade door Mussolini per autostrada binnengesmokkeld zijn. ■ U kent hem wel, de oude mop over de trappisten, die ieder jaar maar één zin mochten zeggen. ‘Dat geouwehoer over die soep moet maar eens afgelopen zijn’, zo eindigde de grap. Een dergelijke raad zou ik aan de NRC-scribenten inzake de Troonrede willen geven. Waanders (18 september) schrijft een vriendelijk stuk met enige stekelige opmerkingen (gepruttel noemt hij het) over het taalgebruik in de Troonrede. Maarten Legene schrijft (9 oktober) een redelijk onleesbare brief naar de NRC, waarin hij Waanders een te grote coulantie verwijt - en zet zelf de puntjes op de i door naar hij zelf zegt wat zout op slakken te leggen, en voorbeelden van mistig taalgebruik aan te halen. ■ Kunt u het allemaal nog volgen? We gaan door. De tweede zin van Legene's stuk luidt: ‘Ik verdenk hem (= Waanders, PCUdB) ervan een voortzetting van deze discussie op prijs te stellen, aangezien hij moet weten dat onder de hoede van de Koningin, Beatrix of een ander lid van het Koninklijk Huis, dit blad een grote schare taalfetisjisten kent.’ Voor de goede orde: dit stuk komt niet uit de Troonrede,
maar uit de koker van Maarten Legene, wiens bedoelingen misschien door het koninklijk huis, maar niet door mij doorgrond worden. ■ Nu klimt een zekere G. Molenkamp in de pen, die aan Legene zelf warrig taalgebruik verwijt. Laten we eens kijken hoe hij op superieure wijze met Legene de vloer aanveegt. Ik citeer: ‘“Op” de eerste plaats en “op” de tweede plaats zijn volgens genoemd woordenboek (Van Dale, PCUdB) niet Brabants of Limburgs, maar “r.k”. (Opm.: Legene beweert nergens in zijn stuk dat deze uitdrukkingen Brabants of Limburgs of wat dan ook zijn, PCUdB). Met “je kan” in plaats van “je kunt” zijn het bekende twistpunten (Opm.: volstrekt onduidelijk waar dit op slaat, PCUdB) maar zij kunnen worden gevoegd bij Legenes “kleinere slakken waar zout op gelegd kan worden”. Moet dat niet zijn “...slakken waarop zout kan worden gelegd?”.’ Einde citaat. Ik vat samen: Legene schrijft ‘kleinere slakken waar zout op gelegd kan worden’ en Molenkamp verbetert ‘waarop zout kan worden gelegd’. Lezers, dit is te mooi om waar te zijn. Dit is het verhaal van de pot en de ketel in het kwadraat. Dit is om helemaal high van te worden. Dit is bovendien een echte, onvervalste autologe zin. Molenkamp besluit: ‘het is goed, warrig taalgebruik te bestrijden, maar dan wel met helder taalgebruik als strijdmiddel’. ■ Op de een of andere manier lijkt die hele discussie op een conflict tussen wasmiddelenfabrikanten. Wie de troonrede leest, wordt er kennelijk door besmet. ■ De heer Apeldoorn uit Hoevelaken vraagt zich af waarom men wel zegt hij liep te suffen en niet hij fietste te suffen. Het taalkundige antwoord is natuurlijk dat er maar een beperkt aantal werkwoorden van het type lopen te...is. Er is ook nog staan te..., liggen te..., hangen te...
en zo'n paar werkwoorden, maar daarmee is de koek dan wel op. Maar ik moet daarenboven toegeven dat ik niet graag iemand zou tegenkomen die fietste te suffen, als ik dan toevallig reed na te denken over deze rubriek. ■ Ik neem zomaar aan dat Dr. C.G.L. Apeldoorn een heer is - uiteindelijk schrijft hij ook mij aan met ‘zeer geachte Heer’, terwijl ik hem naar beste weten nog nooit mijn sekse heb onthuld. ■ Langzamerhand stijgt de stemming ten koste van het peil, We stoppen er dan maar weer mee.
P.C.U.d.B.