enquête niet gauw te voorschijn komen.
Behalve over dit zelf verzamelde materiaal beschikt de afdeling natuurlijk over boeken, tijdschriften en ook manuscripten op het gebied van de dialectologie, neerlandistiek en algemene taalkunde.
Met dit en soms nog met ander materiaal wordt onderzoek gedaan. Meestal gaan we daarbij dialectgeografisch te werk, dat wil zeggen dat er één bepaald verschijnsel in het hele Nederlandse taalgebied bestudeerd wordt. Zo wordt dan bijvoorbeeld nagegaan hoe het woord ‘schaap’ wordt uitgesproken, welke benamingen er bestaan voor de paardebloem en in welke gebieden men zegt ‘Ik heb de band lek’ voor ‘Mijn band is lek’. Van de resultaten worden kaarten gemaakt waarbij een korter of langer commentaar wordt gegeven, of omgekeerd: er wordt een studie over geschreven waarbij een of meer kaarten als illustratie dienen. Een atlas, een tijdschrift, een reeks boekdeeltjes en geregeld gehouden symposia zijn de middelen waarover de afdeling dialectologie beschikt om de resultaten van haar onderzoek bekend te maken aan vakgenoten en andere belangstellenden.
Het instituut hoort niet tot een universiteit en er wordt geen onderwijs gegeven. Toch zijn er geregeld studenten te vinden, in groepsverband of individueel, die zich komen oriënteren over het dialectonderzoek, materiaal verzamelen voor een scriptie, gebruik maken van de bibliotheek of advies vragen aan de medewerkers. Het kunnen studenten zijn van universiteiten, maar bijvoorbeeld ook van Pedagogische Academies. Juist in onderwijskringen is de laatste tijd veel belangstelling voor dialect te constateren, in verband met de problemen van kinderen bij wie de ‘thuistaal’ nogal sterk afwijkt van de ‘schooltaal’. Ook scholieren komen wel eens in klasseverband op bezoek. Verder zijn er allerlei mensen, professionele dialectologen en oprechte amateurs, uit binnen- en buitenland, die de afdeling geregeld of incidenteel bezoeken, en wordt er samengewerkt of zijn er contacten met regionale verenigingen en andere instellingen die aan dialectonderzoek doen. Dit alles is te vangen onder de algemene noemer ‘dienstverlening’.
Wat ik tot nu toe in algemene termen verteld heb, is wat aanschouwelijker te maken aan de hand van een concreet project waar we ons dit jaar mee beziggehouden hebben. In 1979 is het namelijk precies honderd jaar geleden, dat het Koninklijk Aardrijkskundig Genootschap in Nederland de eerste dialectvragenlijst uitzond. Wij vonden dat dit ‘honderd-jarig bestaan van ons vak’ op passende wijze gevierd moest worden. Die vragenlijst van 1879 is daarom eind vorig jaar opnieuw uitgestuurd, naar onze huidige correspondenten. Er was een brief bijgevoegd om toe te lichten waarom ze dit jaar zo'n ouderwets ogende lijst ontvingen. Want het Nederlandse taalgebruik is natuurlijk in die honderd jaar wel veranderd. Uitdrukkingen als ‘vuur boeten’, ‘eene blozende deern’ en ‘met den bezem keeren’ zijn in ieder geval in de algemene taal ongebruikelijk geworden. Maar het ging ons natuurlijk om de veranderingen in de Nederlandse dialecten. Daarover heeft een aantal deskundigen van binnen en buiten ons instituut zich gebogen, gebruik makend van de gegevens uit 1879 en 1979. Het resultaat van hun onderzoek is neergelegd in een bundel opstellen, getiteld Taalverandering in Nederlandse dialecten, die onder redactie van een van onze medewerkers, Marinel Gerritsen, is samengesteld en in december 1979 zal verschijnen bij uitgeverij Coutinho in Muiderberg. In deze bundel staan artikelen over klankverschijnselen, over vormleer, over woorden en betekenissen en over de vragenlijst van 1879 tegen de achtergrond van het taalkundig klimaat in die dagen.
Op 15 december vindt er in Amsterdam een symposium plaats waarbij het boek wordt gepresenteerd en twee lezingen worden gehouden over onderwerpen die met de dialectverandering in de laatste honderd jaar te maken hebben. Verder wordt er die dag een en ander georganiseerd voor degenen aan wie de bundel is opgedragen: de correspondenten die door het meewerken aan dialectenquêtes het dialectonderzoek in Nederland mogelijk maken.
(Wat dit laatste betreft: mochten er onder de lezers van Onze Taal mensen zijn die een bepaald dialect goed kennen en ook medewerker van ons instituut zouden willen worden, dan zijn ze hartelijk welkom. Het adres is: P.J. Meertens-Instituut, afdeling medewerkersadministratie (de heer H. Beekveldt), Keizersgracht 569-571, 1017 DR Amsterdam, tel. 020-234698.)
De ‘feestviering’ ter gelegenheid van het jubileum van de dialectgeografie blijft overigens niet tot één dag beperkt. Van 10 december 1979 tot eind januari 1980 is er in de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam (Singel 425) een tentoonstelling over dialecten en dialectologie, waar van alles te zien en ook een en ander te horen is. De tentoonstelling is van maandag tot en met vrijdag geopend van half tien tot vijf uur (zaterdagmorgen van half tien tot een) en is gratis toegankelijk voor iedereen.
Tot zover deze eerste kennismaking met de wereld van het dialectenonderzoek. Hopelijk zullen de bijdragen in de diabctologische reeks door velen met belangstelling gelezen worden.
J. de Rooij
hoofd afdeling Dialectologie
P.J. Meertens-Instituut.