Iets over zijn kant laten gaan
In het nummer van Onze Taal van juli/augustus 1979 stond een uitgebreid verhaal van G.J. Uitman te Zeist over de uitdrukking: iets over zijn kant laten gaan. In het kort kwam het erop neer, dat hij degenen, die bijvoorbeeld zeggen: ‘Dit kan ik niet over mijn kant laten gaan’ beschuldigt van ongeletterdheid, van niet te weten wat ze zeggen.
Dat fundeert de heer Uitman echter nergens op. Hij stelt wel dat het bezittelijk voornaamwoord ‘zijn’ op ‘iets’ terugslaat en dus altijd ongewijzigd moet blijven, maar volgens mij doet hij met al zijn voorafgaande uiteenzettingen het tegendeel waarschijnlijker lijken. Wanneer de uitdrukking inderdaad teruggaat op een zeilterm, dan heeft de uitdrukking te maken met een schipper, die niets over zijn kant laat gaan, dus zó zeilt, dat er geen water over het boord komt. Als zo'n schipper dat evenwel wél zou doen, dan neemt hij het met zijn zeiltechniek niet zo nauw. De heer Uitman acht deze verklaring niet onaannemelijk; ‘zijn’ slaat in zo'n geval op de persoon, die iets over zijn (of haar!) kant laat gaan. Vanwaar zijn aanval in dat geval?
De heer Uitman maakt zich boos over mensen, die de uitdrukking volgens hem onjuist hanteren. Hij noemt ze onbeschaafd, minder ontwikkeld, slecht onderlegd, taalongevoelig. Vóórdat hij dat doet, moet hij maar eens citaten van Blankaart van Wolff en Deken, van Van der Palm en van Kloos nalezen. Als je 't mij vraagt, wijkt alleen de heer Uitman af; ik zou hem raden, eerst eens een andere ontstaansverklaring van de uitdrukking te geven, gestaafd met citaten van tenminste even grote taalvirtuozen als de Tachtigers.
C.W. Oorthuys, Tiel.