bijvoorbeeld Frankrijk of Nederland. Voeg daarbij nog het verstrekken van algemene informatie door de Commissie - het executieve orgaan van de Europese Gemeenschappen - aan de lidstaten, de verslaglegging van officiële vergaderingen, enzovoorts en het is duidelijk dat de vertaaldiensten zich gesteld zien voor een immer groeiende vertaalberg. Uiteraard is het probleem van de taalbarrières en de daarmee samenhangende noodzaak van vertalen niet aan de aandacht van de Commissie ontsnapt, maar zij heeft daarbij tevens beseft dat het hier een politiek uiterst gevoelige zaak betreft.
De vraag hoe de taalbarrières in het internationale verkeer te slechten, is trouwens niet nieuw. Ook in het verleden heeft men herhaaldelijk gezocht naar middelen en methoden om deze te doorbreken. Zo hebben velen gedacht, dat het Esperanto een oplossing zou kunnen brengen. Een algemene verbreiding voor internationaal gebruik bleef echter uit en wat de Europese Gemeenschappen betreft ziet het er niet naar uit dat deze kunstmatige taal binnen afzienbare tijd een rol zal gaan spelen bij communicatie en kennisoverdracht.
Naast het invoeren van een eenheidstaal zou vermindering van het aantal officieel toegelaten talen tot een reductie van het vertaalwerk kunnen leiden. Men komt dan echter in conflict met de opzet als veeltalige gemeenschap waarin de gelijkwaardigheid van alle in de lid-staten gesproken talen is aanvaard. De zogenaamde ‘kleinere’ talen, Deens, Nederlands, binnenkort Grieks, zijn dus officieel niet achtergesteld bij het Engels, Frans en Duits. Niettemin leeft in bepaalde kringen van de gemeenschap de gedachte het aantal werktalen te beperken. Opmerkelijk is, dat daarbij gemakkelijker gesproken wordt over het laten vallen van het Nederlands dan bijvoorbeeld het Deens. Men redeneert dan: Nederlands wordt gesproken in twee lidstaten, België en Nederland. Belgische functionarissen en afgevaardigden kunnen zich, gezien de tweetaligheid van hun land, gemakkelijk van het Frans bedienen, terwijl de Nederlanders - al of niet terecht - geacht worden zich voldoende te kunnen uitdrukken in het Engels, Frans of Duits en via deze talen kennis te kunnen nemen van alle officiële stukken. In dit opzicht neemt het Nederlands een bijzondere plaats in: het gebruik van onze taal in de Europese Gemeenschap moet worden behartigd en zo nodig verdedigd door Nederland en België samen. Belgische functionarissen en afgevaardigden behorende tot de Franse cultuurgemeenschap in hun land zullen zich, begrijpelijk, niet inzetten voor de belangen van het Nederlands. De door Nederland gevoerde taalpolitiek was tot nu toe veelal meer negatief dan positief gericht, ook al heeft de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken nog onlangs in het vragenuurtje van de Tweede Kamer verklaard, alles in het werk te zullen stellen om te voorkomen dat het Nederlands in de Europese instellingen verdwijnt. Deze uitspraak op zich zelf is trouwens al veelzeggend!
Het stemt daarom tot voldoening dat in het door de Belgisch-Nederlandse werkgroep voorgestelde Taalunieverdrag onder meer is gesteld dat Nederland en de Nederlandse cultuurgemeenschap in België zich in het kader van deze Taalunie zullen inzetten voor de gemeenschappelijke bevordering van de kennis en het gebruik van de Nederlandse taal. Het voeren van een gemeenschappelijk beleid door België en Nederland met betrekking tot het gebruik van de Nederlandse taal in de Europese Gemeenschappen kan er in belangrijkere mate toe bijdragen dat het Nederlands zijn plaats blijft behouden naast de andere talen van de Gemeenschappen.
Overigens is niet te verwachten, dat op korte termijn lid-staten bereid gevonden worden het gebruik van hun landstaal in de EG op te geven, en ook al zou men tot enige vermindering van het aantal talen kunnen komen, dan nog blijft de taalbarrière bestaan en daarmee de noodzaak omvangrijke vertaaldiensten in stand te houden. Mede in dat licht heeft de Commissie van de EG naar wegen gezocht om de informatieoverdracht te verbeteren en te versnellen zonder daarbij de vertaaldiensten zwaarder te belasten. Een terminologie databank EURODICAUTOM (Europe Dictionnaire Automatique) en automatische vertaling van teksten opgesteld in een natuurlijke taal naast automatische vertalingen van teksten opgesteld in een speciale, beperkte, c.q. genormeerde zinsbouw, spelen bij het streven van ‘handwerk’ bij het omvangrijke vertaalapparaat te vergemakkelijken en waar mogelijk te verminderen, een belangrijke rol.
In de jaren zestig is in verschillende centra van wetenschappelijk onderzoek, onder andere in het onderzoekcentrum van EURATOM in Ispra, geëxperimenteerd met machinale vertalingen. Het algemeen oordeel daarover was: interessant maar onbetrouwbaar. De tijd heeft echter sindsdien niet stil gestaan; nieuwe generaties computers die beschikken over meer geheugencapaciteit voor de opslag van de zogenaamde dictionaries deden hun intrede. De behoefte snel te kunnen beschikken over de essentie van in het Russisch verschenen technisch-wetenschappelijke publikaties, vormde een stimulans voor de ontwikkeling van machinale vertaaltechnieken. Het spreekt welhaast vanzelf dat ook de Commissie van de EG de nodige aandacht schenkt aan deze ontwikkelingen. Een door haar ingesteld Committee of experts for the transfer of Information between European languages (CETIL) is onder meer belast met de supervisie op het door de Commissie opgestelde meerjarenplan ter verbetering van de wetenschappelijke en technische informatieoverdracht. Een door de Commissie uit de Verenigde Staten overgenomen systeem voor automatisch vertalen SYSTRAN (System Translations) is op enkele beperkte gebieden reeds operationeel.
Voor alle vertaalarbeid, zowel het handwerk als de geautomatiseerde, zijn terminologie databanken onontbeerlijk geworden; woordenboeken blijven te ver achter bij nieuwe technische en wetenschappelijke