verried, verraden. Vrijen is bij Verdam zwak, Van Dale heeft: vrijde, heeft gevrijd, in volkstaal ook vree, heeft gevreeën. Wassen tenslotte was oorspronkelijk sterk (wies), heeft gewassen. In de betekenis groeien altijd: wies, gewassen, in die van: met was bestrijken: waste. Koenen meldt bij bakken: gebakt, inde studententaal voor: gezakt.
Bij fuiven hoort het schertsende foof, gefoven, zoals ook wel gesnopen voor gesnapt wordt gezegd.
Uit het voorgaande wordt het dus duidelijk, dat de sterke en zwakke werkwoordsvormen elkaar al eeuwen lang beïnvloeden, dat dit verschijnsel niet van vandaag of gisteren dateert, maar in een veel ruimer historisch kader moet worden gezet en gezien, en dat er wisselwerking is, met andere woorden dat niet alleen sterke vormen zwak worden, maar ook omgekeerd. Dat de verzwakking de laatste jaren opvalt komt misschien omdat het proces zich is gaan versnellen, maar principieel is er geen verschil met vroeger.
Kunnen we hier spreken van verarming, moeten we zoals prof. Stutterheim suggereert eigenlijk medelijden met het werkwoord hebben? Het wil mij voorkomen, dat deze betiteling niet alleen sterk overtrokken, maar bepaald en pertinent onjuist moet heten. We weten en zien dat een levende taal, dat is een taal die in tegenstelling met een niet meer gesproken, alleen nog schriftelijk overgeleverde, zogenaamde dode taal als het Latijn en Gotisch, in voortdurende beweging en ontwikkeling is en derhalve aan verandering onderhevig, dat het werkwoord daarbij geen uitzonderingspositie inneemt en derhalve meer beklaagd zou moeten worden dan een andere woordsoort, die in klank en betekenis verandert. In plaats van armoede zouden we eerder van rijkdom kunnen spreken. De vormen naast elkaar kunnen betekenis-nuancering tot uitdrukking brengen, in verschillend milieu thuishoren, tot een bepaalde stijl behoren.
In het licht van het bovenstaande begrijp ik dan ook niet wat ik denken moet bij de waarschuwing van prof. Stutterheim aan de neerlandici in verband met vormen als meette, rijdde, ingespuit, ervaarde, spijtte en tal van andere, te letten op hun saeck. 1. Bedoelt hij dat de docenten Nederlands in opstellen van hun leerlingen dergelijke vormen altijd als ‘fout’ moeten rekenen en die ook in hun spreekbeurten volledig afkeuren? En zou hij zodoende een taalontwikkeling willen afremmen en tegenhouden? Helaas kan de docent niet ingrijpen als de discipelen onder elkaar zijn. Misschien ben ik onbillijk. Ik wil toegeven, dat sommige van die vormen de indruk maken uit de mond van een kleuter of peuter te komen. Als Stutterheim er een bijdrage in ziet van volwassenen aan de historische grammatica van het Nederlands, vraag ik mij af of hij dat schertsend of serieus bedoelt. Uit het verband waarin hij het zegt, zou je het eerste opmaken. Maar ik zou liever een lans voor het tweede breken, wat ik eigenlijk boven al gedaan heb. De taalontwikkeling, ook deze niet, is niet te keren, hoe graag iemand het ook zou willen. Aan waste erger ik mij ook; daar kan ik (nog) alleen maar wies als goed zien. Het komt bij mij over als: loopte. Maar ik zal eraan moeten wennen. Er zullen bij al deze vormen stellig bij zijn die niet definitief tot het spraakgebruik gaan horen, omdat ze niet voldoende aanslaan, geen levensvatbaarheid hebben; andere daarentegen zullen op den duur voorrang krijgen en behouden. Daar is in de taal nooit een pijl op te trekken.
Tenslotte de vraag: hoe moeten we deze tendens verklaren? Kunnen we er een oorzaak of oorzaken voor aanwijzen? Stellig. We hebben hier te maken met de machtige taalscheppende factor van de analogie, dat is de gelijkmaking, het zich schikken naar en aansluiten bij bestaande vormen, doorgaans in dezelfde categorie van woordsoorten in de meerderheid. De meerderheid oefent altijd grote aantrekkingskracht uit. In ieder geval speelt analogie in dit proces de hoofd-, zo niet de enige rol. Bijkomende rollen zouden we eventueel kunnen toekennen aan onnadenkendheid, gemakzucht, maar die werken dan onbewust. Hoe het zij, de feiten kunnen we niet verdoezelen, alleen maar observeren, signaleren, vastleggen. Veranderen kunnen we ze maar heel weinig. Het evolueren van de vormen in de diverse taalstadia, in dit geval speciaal het gedrag van het Nederlandse werkwoord door de eeuwen heen, ervaar ik als een uiterst boeiend gebeuren, geconcentreerde en liefdevolle studie ten volle waard.
G.J. Uitman, Zeist.