toepassing van dit principe zou leiden tot een overwegend Romaanse woordenschat. Zo komt het dat we vaak een Germaans woord vinden waar we dat niet zouden verwachten: jaro = jaar, helpi = helpen, zorgi = zorgen. Merkwaardig is het woord fraǔlo = vrijgezel. Zamenhof adopteerde het Duitse woord Fraülein als fraǔlino. Maar aangezien het suffix -in in het Esperanto gebruikt wordt achter de namen van mannen, moest om wille van de regelmatigheid het woord fraǔlo zijn intrede doen. Ook de Slavische talen leverden een aantal woorden (vosto = staart). Aan het oude Grieks is het voegwoord kaj = en ontleend.
De spelling van de Esperanto-woorden is fonetisch. Iedere letter heeft zijn eigen vaste klankwaarde. Men hoeft dus nooit te aarzelen over de uitspraak van een woord. Ook het woordaccent is gebonden aan een vaste regel. De klemtoon ligt altijd op de voorlaatste lettergreep. Dit geldt ook voor woorden als historio. Aparte vermelding verdient ten slotte regel 15 van Zamenhof's grammatica: de ‘vreemde’ woorden, die de meeste talen aan eenzelfde bron ontleend hebben, kunnen in het Esperanto gebruikt worden, ook als ze niet in het woordenboek te vinden zijn. Alleen moeten ze geschreven worden in de spelling van het Esperanto, terwijl voor afgeleide woorden de regels van het Esperanto van toepassing zijn. Dank zij deze regel was het van het begin af aan mogelijk vakliteratuur in het Esperanto te schrijven. De daarin gebruikte neologismen zijn natuurlijk geregistreerd en in de latere woordenboeken verwerkt.
Dat het Esperanto ‘een taal apart’ is, blijkt niet enkel uit zijn woordenschat, maar ook uit de vervoeging van het werkwoord. De tegenwoordige tijd van het aktieve werkwoord kent voor alle personen de uitgang -as: mi amas = ik bemin. Bovendien zijn er twee deelwoorden van de tegenwoordige tijd: het aktieve amanta = beminnende en het passieve amata = bemind wordende. Voor de verleden tijd vinden we mi amis = ik beminde en de beide deelwoorden aminta = bemind hebbend en amita = bemind zijnde. En voor de toekomstige tijd hebben we mi amos = ik zal beminnen en de deelwoorden amonta = zullende beminnen en amota = zullende bemind worden. Door dit systeem van niet minder dan zes deelwoorden kan het Esperanto volstaan met één hulpwerkwoord: esti = zijn. Ik heb bemind = ik ben bemind hebbende = mi estas aminta.
Zo zag de Lingvo Internacia van 1887 er uit, en het Esperanto van nu is niet wezenlijk veranderd. Alleen de woordenschat is aanzienlijk uitgebreid, maar dat gebeurt vooral door toepassing van de boven besproken regel 15, en moet als een natuurlijke ontwikkeling beschouwd worden. De eerste Esperantisten waren hoofdzakelijk Russen en Duitsers. Pas na 1900 werd de beweging werkelijk internationaal, vooral door de aktiviteit van een aantal Franse geleerden. In 1905 had het eerste Esperanto-kongres plaats met 688 deelnemers uit 20 landen. Het werd een volledig succes. Met Boulogne sur Mer begint de indrukwekkende reeks van jaarlijks terugkerende Universalaj Kongresoj die alleen door de beide wereldoorlogen onderbroken is. Voor het tiende, dat in 1914 in Parijs zou worden gehouden, waren 3700 deelnemers ingeschreven, waaronder 2500 buitenlanders. De internationale congressen hebben overtuigend bewezen dat het Esperanto zeer geschikt is als internationale mondelinge verkeerstaal. Dat het ook voor schriftelijk gebruik zeer geschikt is stond al veel eerder vast. Zamenhof zelf vertaalde een hele reeks werken uit de wereldliteratuur in het Esperanto. Ik noem slechts zijn vertaling van het oude Testament (uitgegeven door het Duits Bijbelgenootschap). Overal waar het Esperanto zich verbreidde verschenen al spoedig vertalingen uit de moedertaal. Maar tevens kent het Esperanto al vanaf zijn ontstaan een originele literatuur, die tegenwoordig vrij omvangrijk is. Een belangrijke rol spelen hierbij de vele internationale Esperanto-tijdschriften.
Het kan niet ontkend worden: de taal van Zamenhof heeft haar bruikbaarheid bewezen. Haar algemene invoering als internationale verkeerstaal zou zeker leiden tot een grote vereenvoudiging in de betrekkingen tussen de volkeren. Maar ook in de gegeven omstandigheden bewijst het Esperanto al nuttige diensten aan zijn aanhangers. Het is ermee zoals met de telefoon: hoe meer aangeslotenen, des te groter is de bruikbaarheid. Of het Esperanto ooit ‘de tweede taal voor allen’ zal zijn, valt te betwijfelen. Niet allen hebben behoefte aan een tweede taal, en voorlopig zou het al prachtig zijn als Zamenhof's taal de tweede taal zou worden voor allen die internationale betrekking wensen aan te knopen.
W. Manders, Venray.
Voor nadere inlichtingen over het Esperanto kunt u zich wenden tot de heer H. Bakker, Van Tuyll van Serooskerkenplein 33, 1076 LZ Amsterdam.