Variëteit en variété
In het februari/maartnummer heb ik gereageerd op de uitlating van de A.D.-redacteur Russel, dat het mode wordt je mening kracht bij te zetten met woorden die door de meeste mensen schuttingwoorden worden genoemd en drie letters hebben. Die reactie sloeg in het bijzonder op het taalgebruik in sommige televisieprogramma's en op het antwoord, dat een protesterende kijker van een omroeporganisatie kreeg. De heer Mels J. Meijers in Amsterdam reageert op zijn beurt. Hij zegt ‘mijn ergernis’ (ik heb dat woord niet gebruikt) veelal te delen, maar ook te denken dat ik zal toegeven, dat spaarzaam functioneel gebruik (b.v reële weergave van woordkeuze van onbeschaafde lieden) zinvol kan zijn. Nu, dat geef ik graag toe, zolang dat gebruik werkelijk functioneel is.
In dit verband herinner ik aan mijn opmerking in het oktobernummer 1975, dat de Nederlandse ondertiteling van buitenlandse films soms enige malen grover was dan de oorspronkelijke tekst. ‘Old people’ zijn geen ‘ouwe lijken’, schreef ik toen ongeveer, en ‘it nearly fell on my head’ is met ‘dat lazerde bijna op m'n harses’ doodgewoon verkeerd vertaald. Daar is dat taalgebruik niet functioneel: het is datgene, wat eindelijk mag, óók doen waar het niet moet. Maar die uitlating bracht me wel een schamper en nogal persoonlijk weerwoord van de filmvertalers. Wat niet wegnam, dat ‘old people’ toch geen ‘ouwe lijken’ waren.
De heer Meijers schrijft dat het taalgebruik in kwestie ook kan worden geaccepteerd in een TV-discussie tussen niet-medici over sexuele zaken, bij voorbeeld als uiting van de sexuele revolutie; de oudere generatie, nog wat Victoriaans (ik parafraseer zijn betoog enigszins ter bekorting) is geschokt als ze bemerkt met hoeveel gemak jongeren dit soort woorden bezigen. Hier zie ik toch wel verwarring tussen onderwerp en taalgebruik. Als het onderwerp uit de taboesfeer gehaald is, wil dat niet zeggen dat er alleen over gesproken kan worden met behulp van de ‘schuttingwoorden’. Ik blijf sommige woorden, waar behoorlijke andere voor zijn, plat vinden, en niemand hoeft het met me eens te zijn. Tegen het gebruik van die woorden om te schelden is de heer Meijers wèl: het lijkt aan te duiden dat de zo benoemde organen verachtelijk zouden zijn. Met dat vraagstuk zit ik uiteraard niet; die organen hebben meer namen, die ook bij de meeste jongeren heus wel bekend zijn.
Dat de drie-letterwoorden eens tot het Algemeen Beschaafd gaan behoren acht de heer Meijers niet uitgesloten. Hij verwijst naar wat al (maar dan naar mijn mening wel op hoger niveau) gebeurd is met uitdrukkingen als ‘in de gaten houden’, terwijl ‘in het oog houden’ toch wel wat beschaafder is. Ik ontken die mogelijkheid niet, maar ik heb me beziggehouden met de gevoelswaarde van de woorden op dit ogenblik; het gaat mij erom, of een woord nu als plat of vulgair wordt ervaren. Men kan een platheid niet rechtvaardigen met de belofte, dat ze over vijftig jaar beschaafd zal zijn.
Ik heb in mijn vorige artikel de uitdrukking ‘allemachtig grof en beledigend’ gebruikt. De heer Meijers wijst er mij fijntjes op, dat dat bij een deel van onze landgenoten verkeerd kan vallen. IJdel gebruik: er is maar één Almachtige. Hij heeft gelijk; ik had dat woord niet moeten gebruiken.
‘We leven nu eenmaal in de tijd van de opmars van het VOLK’, zegt deze belangstellende briefschrijver nog. Dat is waar, maar ik mag hem erop wijzen, dat onder deze leuze heel wat onzin wordt verkocht. De filmvertalers lieten in 1975 weten, dat men zo begrijpelijk mogelijke taal gebruikte. Daaruit behoorde ik blijkbaar op te maken, dat velen niet begrepen wat ‘ouwe mensen’, maar wel wat ‘ouwe lijken’ waren. Nou, dat was dan vergeefse moeite, maar laat ons hopen, dat men dat wat realistischer is gaan zien.
Het VOLK wordt trouwens in taalopzicht dikwijls schromelijk onderschat. En daarover laat ik graag een ander aan het woord, Evert Werkman, die in Het Parool van 23-3-79 schreef: ‘Als je met arbeiders praat moet je ze in hun eigen taal aanspreken, had de NOS-verslaggever waarschijnlijk wel 's gehoord. “Hoe zit het met de poen?”, vroeg hij aan een Rotterdamse havenarbeider, de woordvoerder van de club. “Wat het geld betreft...”, zei deze. Allicht. Poen is een door cabaretiers, welzijnswerkers en vooruitstrevende pastores uitgevonden woord.’ Dat laatste is niet het geval, want poen is Bargoens. Maar het omgekeerde snobisme (‘arbeiderisme’ schijnt het ook te worden genoemd) stond wel te kijk. In brieven van Paroollezers werden daarna andere soortgelijke gevallen genoemd, die ik tot mijn spijt kwijt ben. Maar het geheel leverde een kostelijk schouwspel op.
Verder kan men periodiek de mening lezen, dat de woordenschat van de ongeletterde (‘arbeider’ staat er dan meestal, maar ik zeg liever ongeletterde, want het kan ook een zelfstandige of een werkgever zijn) uit enige honderden eenheden bestaat. Dertig jaar geleden hield men het op ongeveer 400 woorden; onlangs werd een Engelse arbeider op 300 geschat. Ik heb dat altijd daverende nonsens gevonden. Met inachtneming van het verschil tussen begrepen en gebruikte woorden schat ik voor de laatste groep 2000 aan de lage kant; voor de eerste groep wordt het aantal dus groter. Als men zo'n ongeletterde eens een uur lang over zoveel mogelijk onderwerpen laat praten, zal de computer wel met een uitkomst komen.
‘Nederlands van Nu’ (voorheen ‘Nu Nog’), orgaan van de Vereniging Algemeen Nederlands (voorheen Vereniging voor Beschaafde Omgangstaal) pikt ook graantjes uit Nederland. Eén ervan: ‘De portier in de