de vrouwen en mannen. Die behoorden beter te weten. De betekenis van deze woorden weerspiegelt opvattingen, vooroordelen, verhoudingen in de samenleving. Dat is een plausibele, ofschoon taalkundig niet eenvoudig te staven, uitgangspunt.
Genoemde wrevel, ergernis of woede dient gericht te worden op de ware schuldige: op de opvattingen en verhoudingen die in de samenleving bestaan. Het is dwaas de taal aan te zien op waar zij niet schuldig aan is. Het is namelijk hoogst twijfelachtig of omgekeerd de taal onze opvattingen en vooroordelen zou vormen of in stand houden. Linguistisch geschoolde vrouwen behoorden te weten hoe er in de taalkunde over die theorie wordt gedacht. Een bekend voorbeeld is dat van de aanspreekvormen. In een taal als het Nederlands gebruiken we naast elkaar jij en u, afhankelijk van onze relatie met degeen met wie we spreken. Hoeveel mooier zou de samenleving zijn als we iedereen gelijkelijk met hetzelfde woord konden aanspreken. Wel, zo'n taal is dicht in de buurt. In het Engels kan men iedereen, van hoog tot laag, met you aanspreken. Maar iedereen die in Engeland of Amerika geweest is weet dat daarmee bitter weinig in de samenleving correspondeert.
Het aardige is nu, dat dit boek verder over iets heel anders gaat: over verschillen in taalgebruik tussen mannen en vrouwen. Dat is uit de aard der zaak geen typisch vrouwelijk onderwerp. Het is ook tot dusverre niet specifiek door vrouwelijke onderzoekers onderzocht. Niettemin wordt dit onderzoeksterrein door de auteurs moeiteloos als vrouwenlinguistiek gepresenteerd.
Het begin van de Inleiding moge dus weinig met het verdere boek van doen hebben, gemeen hebben ze de slordigheid waarmee feit en mening slecht gescheiden naar voren komen. Uiteraard zal men ook bij verschillen tussen mannentaal en vrouwentaal oog moeten hebben voor de situatie in de bijpassende taalgemeenschap. (Ook al is het verband tussen taal en situatie vrij wat ingewikkelder en onbegrijpelijker dan de auteurs schijnen te denken.) Verontwaardiging of misnoegen over sociale verhoudingen worden onbekommerd overgeplant op taalverschijnselen. Omgekeerd worden taalverschijnselen argwanend bekeken zonder dat bekend is of een bijpassende werkelijkheid aanleiding geeft tot argwaan. Zeker is de grens tussen feit en mening minder scherp dan hier wellicht gesuggereerd wordt, maar feit en mening vallen niet samen. Overal waar ideologie in de wetenschap een woordje meespreekt, bestaat die neiging het met deze grens minder nauw te nemen dan mogelijk is. Bij een op zichzelf gewaardeerde ideologie is dat jammer, want zij maakt zich daardoor verdacht.
Een niet geringe vooringenomenheid moge blijken uit de volgende citaten:
‘Hij zei dat vrouwen gemakkelijk, langzaam en zacht praten en dat dat prettig klinkt. Misschien was het om Mary te vleien.’ (31)
‘... dat hij van het eerste nummer van tijdschrift Orbis een themanummer maakte met de titel “De taal der vrouwen: taalkundige enquête op wereldschaal” (Of dacht hij misschien dat hij met dit onderwerp wel veel abonnees zou strikken?)’ (50) ‘Die Willem Peé droeg de vrouwen wel een warm hart toe!’ (53)
Bij voorbaat worden uitspraken van mannen hiermee gewantrouwd, gediskwalificeerd of in een ongunstig daglicht geplaatst. Kijk, dat gaat niet aan. En nu mogen vrouwenstudies nòg zo in de mode zijn, en al zal ik, als man zijnde, misschien bij voorbaat voor een discussie met de auteurs niet meetellen, dit kan echt niet. Ook bij vrouwenstudies wens ik kwaliteit en eerlijkheid. En anders: weg ermee.
Ik ken verschillende eminente vrouwelijke linguisten. Maar ik heb nooit iets kunnen merken van een typisch vrouwelijke benadering van taal, noch van typisch door vrouwen te onderzoeken aspekten van taal. Dit boek heeft mij op geen van beide punten tot andere gedachten gebracht.
Ten slotte dit: Er steekt, geloof ik, een fundamentele tweeslachtigheid in de auteurs heur houding. Enerzijds is het hele boek één doorlopende demonstratie van verschillen tussen vrouwentaal en mannentaal, worden die verschillen opgespoord en breed uitgemeten, worden onderzoekers die ze over het hoofd zagen berispt, anderzijds lijkt het verlangen voor te zitten dat zulke verschillen er niet waren. Ik zou graag van de auteurs nog eens vernemen hoe in deze kwestie wordt gedacht. Dit temeer daar, naar mijn gevoelen, de vrouwenbeweging van nu algemener deze tweeslachtigheid vertoont: protest tegen een miskenning van het eigene, maar ook protest tegen het apart-zijn.
Joop van der Horst, Leiden.