Best moeilijk
Het wonderlijke gebruik van de superlatief ‘best’, zoals gesignaleerd in het stukje van de heer Joh. van Os, Puiflijk, komt helaas tegenwoordig ook met andere bijwoorden voor. Tot mijn schande moet ik bekennen, dat ik mij in gesprekken met jonge mensen ook wel eens aan die ‘krompraat’ bezondig. Het lijkt een beetje in de moderne spreektaal ingeburgerd te zijn. ‘De chauffeur stond op het kruispunt knap te stuntelen en toen de politie erbij kwam, zat hij goed fout. Hij haalde toen de brillante stommiteit uit om te zeggen, dat hij zo slaperig was. Verdiend loon, want die vent is een goeie slechte.’
Zoals bij de laatste twee woorden wordt ‘goed’ (en dat is ook het geval met ‘best’) ook als bijvoegelijk naamwoord oneigenlijk gebruikt. Wie heeft nooit eens ‘een goed pak op zijn donder’ gehad of een ‘beste strop’ gehaald? Nu kan een buitenstaander wel eens oordelen, dat het pak slaag voor een bepaald persoon ‘goed’ (heilzaam) was, maar van het lijdend voorwerp van dat pak slaag vereist het wel veel zelfkennis wanneer hij het werkelijk zou ménen, zo in de trant van ‘ik kreeg een goed pak slaag, maar ik had het er ook wél naar gemaakt’. Meestal zal dat (nog) niet het geval zijn. Voorbeelden te over. ‘Het was goed glad, en ik klapte dan ook mooi met mijn nieuwe auto tegen een boom’. Ook ik kom er niet uit, net als de heer van Os, en dat vind ik wel knap stom.
C. Felix-Schut, Soest.