Variëteit en variété
De heer J.A.A. van der Aa in Sint-Oedenrode is van oordeel, dat naast het door mij gesignaleerde inschatten ook het veldwinnende afschatten aan de kaak gesteld moet worden. Hij schrijft: ‘Misschien kan iemand inplannen om dergelijk woordgebruik af te bouwen.’ En daarmee heeft hij wel zo ongeveer geschetst wat er gaande is. De bijwoorden/voorzetsels verliezen terrein in ‘Het Kamerlid had kritiek dat het kabinet het parlement niet op de hoogte gesteld had’ (er... op weggevallen); mijn vrouw drong aan met vacantie te gaan’ (idem); ‘hij heeft toegestemd aan het plan mee te doen’ (erin weggevallen,); ‘zij betwistten wie de schuld had’ (erover weggevallen). Als men de laatste delen van die woorden erop, erin, erover niet als voorzetsels wil zien, maar het geheel uitsluitend als (voornaamwoordelijk) bijwoord, dan komen de voorzetsels toch aan de beurt in barbaristische constructies als handgemaakt (met de weggevallen), beroepsgericht (op het weggevallen), milieubewust (zich van het weggevallen), ANWB-gekeurd (door de weggevallen), gasgevuld (met weggevallen), tijdgebonden (aan weggevallen), conjunctuurgevoelig (voor de weggevallen). Nou, en voor die werkloos geworden bijwoorden en/of voorzetsels moest een taak gevonden worden. Vandaar de meestal evenzeer barbaristische mode van inschatten en afschutten, maar ook van opsplitsen, opdelen, uitproberen, uitbalanceren, aanmaken (in de zuivere betekenis van maken), aanleveren.
De heer Van der Aa heeft ook het woord volgtijdelijk gelezen, als aanduiding dat bepaalde handelingen na elkaar geschieden. Ik ken het niet, maar vind wel dat het slecht gevormd is. Tijdvolgelijk, ook waanzin, zou althans logischer samengesteld zijn. Niet onmogelijk dat er verband bestaat met het Duitse Folgezeit, dat vervolg betekent. Of dat woorden als inhoudelijk en afstandelijk, die al ‘gewoon’ geworden zijn, de weg hebben gewezen, maar die hebben tenminste een normaal zelfstandig naamwoord als basis. Niettemin, welke vreemde geesten bedenken dergelijke dingen, als er een veel duidelijker woord als achtereen(volgens) en, in bijvoeglijk verband, als opeenvolgend bestaat?
Tenslotte: in datzelfde Sint-Oedenrode staat een pandje, dat ‘Boeksjop 't Winkeltje, Kaartenhuis’ heet. Als we de kans krijgen, even kijken.
In het decembernummer uitte ik de onderstelling, dat de kunstmatige inversie ‘Meent uw Jaap Jorissen dat...’ stamt uit de jaren '30 en afkomstig is uit de Verenigde Staten. De heer P.M. de Bruyn in Breda gelooft dat ze ouder is en niet van vreemde stam, maar dat ze van vóór de jaarwisseling tot ongeveer 1930 tot de ‘keukenmeiden- of Tante Betjesstijl’ behoorde. Maar dan heeft hij het toch over iets anders, nl. over onbewuste verkeerde inversie, die nog altijd geschreven wordt: ‘Gisteren hadden we vrij en hebben we een fietstocht gemaakt’; prachtig. ‘We hadden gisteren vrij en hebben we een fietstocht gemaakt’; Tante Betje. Tante Betje staat nooit aan het begin van een zin, en ze doet het niet opzettelijk maar raakt steevast de kluts kwijt. Ik acht me niet competent om te spreken over een verband tussen enerzijds Charivarius' Tante Betje en anderszijds b.v. een passage uit Hoofts ‘Neederlandsche Historiën’, waarin hij de Spaanse moord te Naarden beschrijft: ‘Naa 't plonderen en uitschudden der lichamen steekt men 't vuur in 't gebouw, om de geenen, die zieltijghende reeds onder de dooden gedolven laaghen, voorts met vlam en smook te verdelghen. Ende werden alzoo omtrent vierhondert burghers booven een goed getal soldaaten onder één dak om hals geholpen.’ Voor mezelf noteer ik alleen, dat zonder de punt voor ‘Ende’ aan de moderne inversieregels zou zijn voldaan, al wisselden de tijden blijkbaar gemakkelijk. In oude ordonnantiën en resoluties, bij voorbeeld die van het Hof van Holland, ziet men hetzelfde. In deze sfeer lijkt de opmerking van de heer De Bruyn te vallen, dat hij ook verwantschap ziet met het lang bestaan hebbende gebruik van de Nederlandse R.K. Kerk, aan het eind van een bisschoppelijke brief mee te delen: ‘En zal dit herderlijk schrijven van de kansel worden
voorgelezen in alle kerken en kapellen waarover een rector is aangesteld.’
De heer De Bruyn ergert zich aan het gebruik van wat