Variëteit en variété
Tijdens het 10de congres van Onze Taal, in 1975, zat ik naast iemand, die mij op gedempte toon toevertrouwde: ‘Ze kunnen hier nu wel mooie redevoeringen over het Nederlands houden, maar over vijftig jaar hoeft dat niet meer, want dan spreekt iedereen in dit land alleen maar Engels.’
Nu, zó somber ben ik bepaald niet, maar ik kan niet ontkennen dat op verschillende terreinen en in veel takken van bedrijf en wetenschappen het Engels bloeit als nooit tevoren. In het oktobernummer noemde ik een paar voorbeelden uit personeelsadvertenties, misschien wel de verschrikkelijkste bron van al dat Angelsaksisch. Ik vermeldde onder meer de non-destructive testing engineer en de non-food special deal merchandiser. De reeks kan ad libitum worden uitgebreid. Voor hen, die manager willen worden, heb ik een kleine selectie opgesteld: accounting manager, area manager, credit manager, desk manager, factory manager, marketing research manager, personnel manager, manager planning & analysis, product manager, product sales manager, project manager, quality control manager, manager tax analysis, technisch marketing manager. En enkele andere beroepen: cost accountant/contract administrator, financial controller, hoofd industry policy and public relations, sales engineer en sales representatives. Die mensen hebben uiteraard te maken met allerlei werkmethoden, systemen, marktonderzoeken enz. Ook daarvan een kleine, willekeurige opsomming uit de personeelsadvertenties van één nummer van een weekblad: een doelgericht marketingplan en uitvoering van dit marketing-plan op een resultaat-gerichte manier, marketing coordination, marketing-benadering en beheersing van product-mix, marketing-mix, ervaring in het marketen van merkartikelen, factoring, sophisticated data-entrysystem, bijbehorende supplies, operating plannen, computer based systemen, policy preparation, het gebied van de wearing en de non-wearing, desk-research, total-service gedachte, industrial turbines, job costing system, business unit, geavanceerd real-time systeem, direktoraat research and development, een brede range hoogwaardige materialen, technical service, entertainment-industry and artist management, via desk- en field research verzamelde gegevens, forecasting op korte en
lange termijn.
Het zal u zijn opgevallen, dat veel van de hierboven opgesomde uitdrukkingen gemakkelijk in goed Nederlands vertaald kunnen worden. Maar u kent ook de argumenten die de schrijvers van deze mengtaal, die er uitziet als een huis waarvan de verbouwing maar half voltooid is, tegen dat vertalen aanvoeren. Om er een paar te noemen: voor bepaalde nieuwe begrippen bestaan nog geen inheemse woorden; een onderneming is onderdeel van een concern, waarvan de hoofdzetel is gevestigd in de Verenigde Staten of Engeland, en daar wil men dat zekere begrippen uniforme benamingen hebben; de vakliteratuur is grotendeels Engels (Amerikaans). We kunnen die argumenten niet altijd uitvluchten noemen. Overigens lijkt het mij een nogal persoonlijke zaak, of men ze in bepaalde gevallen en voor zekere sectoren van het maatschappelijke leven redelijk vindt. Alleen het gemak, waarmee men al dat Engels blijft rondstrooien, maakt een onprettige indruk.
Wat hier aan het taalgebruik van handel en nijverheid (en hun adviesbureaus!) is ontleend, kan men mutatis mutandis ook in die andere sectoren vinden. De vakliteratuur, boven als oorzaak genoemd, verwijst al naar de wetenschappen, vooral de psychologie en de technische wetenschappen. De overheid doet vrijwel niet mee, met uitzondering van PTT, die trouwens commercieel wil zijn. Daar is Marketing Post een centrale afdeling, waar een functie vrij is ‘op het gebied van de interne promotion voor de Post’.
Opvallend is, dat men tegenwoordig voor iedere betrekking moet beschikken over ‘goede kontaktuele eigenschappen’, zelfs voor die van vuurtorenwachter.
In het Algemeen Dagblad van 18 januari schrijft de columnist P.W. Russel, dat het mode wordt je mening kracht bij te zetten met woorden, die door de meeste mensen schuttingwoorden worden genoemd en die drie letters hebben. Iemand, die zich aan het gebruik van dergelijke taal in televisieprogramma's ergerde, kreeg van een omroep ten antwoord, dat deze woorden ‘(nog niet het niveau van de salonconversatie bereikt hebben, maar ze behoren - als aanduiding van geslachtsdelen èn als krachttermen - zeker tot de Nederlandse spreek- en (in mindere mate) schrijftaal.’
Russel heeft voor die woorden en voor dat antwoord duidelijk geen waardering. Ik ook niet. Het Nederlands kent vele schakeringen: plechtstatig, beschaafd, gemeenzaam, vulgair, plat enz. De woorden in kwestie vallen in de laatste categorie. Het tussen haakjes geplaatste ‘nog’ in de brief suggereert de verwachting, dat ze niettemin het niveau van salontaal (wat dat dan ook mag zijn) zullen halen. Daarop loopt een deel van de omroepwereld kennelijk vooruit. Maar in de gedachtengang zit een misrekening. Want zodra de platte woorden algemeen beschaafd zijn geworden, is de behoefte aan nieuwe platte woorden ontstaan; die worden op hun beurt beschaafd, moeten dus vervangen worden, en zo ad infinitum. Om het eens dynamisch uit te drukken: de taal leeft en de televisie komt ook nooit klaar.
Daar komt dan nog bij dat het feit, dat een woord Nederlands is, geen argument is om het ongecontroleerd te gebruiken. Ik zou het antwoord, dat de klager van de omroep kreeg, kunnen kenschetsen met woorden die