Variëteit en variété
In het oktobernummer begon ik een vraagzin met ‘Zoudt u...’ De heer Elzinga in Hilversum blijkt van die vorm niet te houden en acht ‘zou u’ de enige goede. Hij wil nu graag klaarheid: ‘Zou u of zou u niet?’ Jammer dat die klaarheid niet te verschaffen is; ieder mag kiezen. Ik heb een moeilijk te beredeneren, misschien onbewuste, voorkeur voor ‘zoudt’, maar, om eens iets totaal nieuws te bedenken: wie ben ik? Alleen dit: wie schrijft en zegt ‘zou u’ heeft de meerderheid aan zijn zijde.
Over jij/je in het Noordnederlands en Vlaamse dialecten en gij/ge in het Zuidnederlands schreef Riemer Reinsma in NRC-Handelsblad (24-11-78). Tussen haakjes zegt hij daarbij: ‘Ik heb het nu maar even niet over de absurde gewoonte van Van Agt en Wiegel om het parlement, de vakbeweging en andere organisaties of lichamen met “gij” aan te spreken.’ Dat herinnerde me eraan, dat Age Bijkaart (W.F. Hermans) een van zijn in Parijs voor Het Parool geschreven wekelijkse brieven geheel wijdde aan het woord ‘uitputtend’, dat iemand -ik weet niet meer wie - in de betekenis van ‘volledig’ had gebruikt. (Het leek er zelfs een beetje op dat Bijkaart een aanklacht tegen de man zou gaan indienen.
Ik ben bang dat in beide gevallen van een misverstand sprake is. Dat aanspreken van lichamen en instelllingen met ‘gij’ lijkt mij geen absurde gewoonte van Van Agt en Wiegel, maar eenvoudig het gebruik van een juridisch betoogwoord. De docent zal bij de behandeling van een casuspositie bij voorbeeld zijn studenten voorhouden: ‘In dit geval kan de rechter zeggen: gij, verkoper, hebt beloofd de goederen na uiterlijk een maand te leveren en dat niet gedaan, maar gij, koper, hebt pas lang daarna geklaagd.’ Nu is Wiegel geen jurist, maar hij kan dat betoogwoord hebben overgenomen. Hetzelfde geldt voor ‘uitputtend’. Juridische handboeken en hoogleraren kunnen zeggen, dat het Burgerlijk Wetboek de stof in kwestie ‘niet uitputtend behandelt’. In het tegenovergestelde geval voelen de studenten zich niet, zoals Bijkaart, uitgeput.
Een andere vraag is, of deze woorden tot het jargon gerekend moeten worden. Wat ‘uitputtend’ betreft, zou ik de vraag bevestigend willen beantwoorden; voor het gebruik van ‘gij’ zie ik daartoe geen reden, want ‘gij’ is plechtstatig Nederlands maar het is Nederlands, en het wordt hier, anders dan ‘uitputtend’, in de juiste betekenis gebruikt. Maar juist wie er jargon in ziet, zal niet kunnen spreken van de ‘absurde gewoonte’ van individuele mensen.
De vaste of staande uitdrukking, die met de oude naamvalsvormen: in koelen bloede, van goeden huize, van ganser harte enz. wordt door de media nogal eens onheus behandeld. Dat zal niet meevallen, zult u zeggen, juist doordat het vaste uitdrukkingen zijn. Maar het kan, als men het voorzetsel weglaat en van het overblijfsel een lijdend voorwerp of een onderwerp maakt. Een vreemde manoeuvre, maar ze komt voor. Bij voorbeeld: ‘De officier van justitie achtte de voorbedachte rade niet bewezen.’ En al zou het dan buitenissig staan om te spreken van ‘voorbedachte raad’, het is altijd beter dan een constructie waartegen geen grammatica opgewassen is. Want die zet de deur open voor absurditeiten als ‘de goede huize bleek uit al zijn manieren’; ‘de verdediger bestreed de koele bloede waarin het slachtoffer zou zijn gedood’ (‘het goede huis’ en ‘het koele bloed’ zouden even absurd zijn); ‘de grote getale waarin de betogers waren opgekomen’.
Men mag er zich over verwonderen dat zo velen, ook schrijvers van beroep, zo'n moeite hebben met de woordschikking in bepaalde zinsconstructies. Een bekend en veel voorkomend geval is van het type ‘de voorgestelde wijzigingen door Egypte’, ‘de geëxporteerde werkloosheid naar andere landen’, ‘de aangebrachte correcties in de tekst’.
Het is duidelijk dat in al deze zinnen, die een onbedreven indruk maken, het voorzetsel een scheve schaats heeft gereden en op de verkeerde plaats is terechtgekomen. En dat, terwijl er minstens drie bruikbare mogelijkheden waren: ‘de door Egypte voorgestelde wijzigingen’, ‘de wijzigingen voorgesteld door Egypte’ en ‘de wijzigingen, die door Egypte zijn (waren) voorgesteld’.
Verwant aan deze merkwaardige woordschikking is een soort constructie die ik nu en dan in een ambte-