Dat lastige meewerkend voorwerp
In het april/meinummer 1976 van Onze Taal schreef ik een stukje over het niet herkende meewerkend voorwerp in zinnen als: ‘wacht de werkende jeugd betere tijden?’. ‘De jeugd’ werd niet als meewerkend voorwerp herkend, stelde ik, maar aangezien voor het onderwerp, ook al door toedoen van de plaatsing vooraan in de zin.
Drs. B.Q. Voors reageerde daarop in het septembernummer van hetzelfde jaar met de opvatting, dat de oorzaak van het verschijnsel niet lag in het onvermogen om een meewerkend voorwerp te onderkennen, maar in de omstandigheid, dat de taalgebruiker zich te weinig rekenschap geeft van de betekenis van het werkwoord. Dat was duidelijk in een zin als ‘de verwachtingen werden de bodem ingeslagen’. Men denkt daarbij niet meer aan een ton of vat, waarvan de bodem onklaar wordt gemaakt, maar aan een voorwerp dat ‘in de grond wordt geboord’.
Nu is het vooral in het laatste voorbeeld duidelijk, dat het oorspronkelijke beeld niet meer is begrepen, en vervangen door een ander, waarbij het meewerkend voorwerp van eerst nu tot onderwerp is gemaakt.
Maar aan dat ‘verkeerde’ gebruik van het werkwoord was naar mijn mening al voorafgegaan een onvoldoende begrip voor het meewerkend voorwerp. Dat dit de oorzaak is, en een aangepast gebruik van het werkwoord het gevolg, wordt duidelijk bij het lezen van de volgende zin (Graafschapbode 14-2-1976): ‘Middeleeuwse steden waren veelal toevluchtsoorden voor lieden die elders de grond te heet onder de voeten werden’. De schrijver was nooit tot het gebruik van ‘werden’ gekomen, als hij niet eerst de funktie van ‘die’ (= wie) verkeerd had beoordeeld.
Het is opvallend dat in veel van dergelijke zinnen sprake is van de lijdende vorm. De invloed van het Engels speelt daarbij mijns inziens ook een rol. In die taal kan het meewerkend voorwerp uit de bedrijvende zin tot onderwerp worden in de lijdende: ‘I was given a book’. Een actualiteitenrubriek van de NCRV meldde (30-10-1976): ‘In veel landen werden Noordkoreaanse diplomaten de deur gewezen’, en dat was waarschijnlijk onder invloed van een Engels telexbericht.
In alle kringen marcheert dit verschijnsel op, en het zal over enkele decennia wel gemeengoed zijn. Op 4 februari 1977 verklaarde Arie Groene veld op Nederland 1: ‘Je moet je goed realiseren, dat je twee dingen kan overkomen’, en op Nederland 2 verzuchtte een Tros-medewerker: ‘Veel kleine bedrijven zijn de laatste jaren de nek omgedraaid’, terwijl zijn collega van de Vara enige tijd later klaagde: ‘De links-socialisten worden in de Bondsrepubliek het leven zuur gemaakt’. Ook de onschendbare Rudy Kousbroek doet er aan mee: ‘Zo worden er steeds meer mensen en instanties de mantel uitgeveegd’ (Het gaat over Franse taalpuristen). Het staat in de NRC van 28 juli 1978, nog voordat Kousbroek was opgenomen in de kring van hen, ‘die elkaars Hooft boven water proberen te houden’, zoals Maarten 't Hart in hetzelfde blad snedig opmerkte.
Hoe zwak het besef is van het onderscheid tussen onderwerp en meewerkend voorwerp demonstreert de NRC van 11 augustus 1978: ‘De kardinaal die op het bezit van een transformatorradio wordt betrapt, moet dadelijk de Sixtijnse Kapel uit en staat bovendien een zware straf te wachten’.
Vanzelfsprekend gaat dit alles hand in hand met een afnemend benul van naamvalsvormen. Wat te denken van deze zin op de voorpagina van de NRC van 11 april 1978: ‘De werkloosheid onder academici en zij, die bij het hoger beroepsonderwijs hebben gestudeerd, neemt toe’?
Door al deze ontwikkelingen zit het meewerkend voorwerp in een moeilijk vaarwater. En het sleept soms wonderlijke werkwoordsvormen in zijn kielzog mee.
W. van der Kraan, Drempt.