IJ lang, ei kort
In het septembernummer vraagt P.C.U.d.B. ‘Waarom zegt u van de ij dat die lang is, en noemt u de ei kort?’ Daar voegt hij nog de uitdaging aan toe: ‘Geef daar maar eens antwoord op.’
Dit antwoord te geven is niet zo erg moeilijk. Bij lettertekens, - anders dan bij geschreven en gedrukte woorden, - hangt de ‘lengte’ af van de vertikale afmeting. De in het midden van de vorige eeuw buiten gebruik geraakte letter die eruitzag als een f zonder dwarsstreepje, werd en wordt ‘lange es’ genoemd. Mij is bekend, dat Amsterdamse schoolkinderen, die op school wel spelling- maar geen klankverschil tussen f en v hebben geleerd, die twee letters onderscheiden als ‘lange fei’ en ‘korte fei’. De ij een lange letterverbinding te noemen en de ei een korte, is dus in overeenstemming met ons taaleigen.
Tenminste, in het gesproken verkeer. Schrijven we, dan is de opwerping van de heer Tweehuysen van toepassing. Dan zijn de adjektieven overbodig, te veel, redundant. Als men niet luistert maar leest, ziet men dat de ij lang is en de o rond en de A een hoofdletter. Niet dat die toevoegingen als men schrijft altijd vermeden dienen te worden: ook in het taalgebruik kan de zuinigheid de wijsheid bedriegen. Op grond van die overweging is deze alinea wenselijk geacht.
C.A.Z.