is, gaan keren tegen de ‘Engelse ziekte’ zijnde het overbodig en onredelijk gebruik van Engels, hoeven wij, gezien de overdrijving ten deze hier in Nederland, voorlopig niet bang te zijn te vervallen in het ‘ridicule qui tue’.
Veel belangrijker dan de strijd tegen purismen is die tegen germanismen (in Nederland) en tegen gallicismen (in Vlaanderen). Nederland moet in alle nederigheid tonen, dat het heel goed beseft, hoe slecht het in eigen land gesteld is met het taalgebruik, eer het aan Vlaanderen mag voorhouden, hoe erg de taal in Vlaanderen overspoeld wordt door vertaald Frans. Niettemin is dit de - ik zou haast zeggen: enige - goede dienst, die Nederland cultureel aan Vlaanderen kan bieden ter compensatie van een tekortkoming van minstens 150 jaar: de gallicismen opsporen en het juiste Nederlands ervoor in de plaats zetten.
De verwijdering van alle belemmeringen, die de Nederlandstaligen hinderen bij hun onderling verkeer (ontwerp tekst Taalunieverdrag). Dat mag niet betekenen, dat men de in Vlaanderen gebruikte taal verarmt door woorden of uitdrukkingen te verbieden, die wel niet in het gehele taalgebied gebruikt worden of bekend zijn, maar die tot de weelderigheid - alstublieft niet: sappigheid - bijdragen. Naar mijn mening moet er een onderscheid gemaakt worden tussen woorden en uitdrukkingen, die in de standaardtaal in onbruik zijn geraakt en die daarom maar beter kunnen verdwijnen, zoals kuisen, droogkuis, deftig in de betekenis van onbesproken gedrag, en woorden uit het Zuidnederlandse taalgebied of een deel ervan, die geen enkel Nederlandstalige, die zijn taal liefheeft, kunnen ergeren, omdat zij zo bijdragen tot de verrijking van onze Nederlandse taal (Jan de Hartog rekende ze tot ons cultuurreservaat).
Tot die verrijkende woorden en uitdrukkingen zou ik willen rekenen: ‘vatten’ voor snappen en begrijpen en voor beetpakken, ‘van zins’ en ‘zinnens’ voor van plan, ‘kwijtschrift’ voor kwitantie, ‘ereloon’ voor honorarium, ‘pompelmoes’ - zie de Max Havelaar - in plaats van het onnodige grapefruit, ‘braderie’, een kermisachtige winkelweek, die nu zelfs in Zutphen onder die naam wordt aangekondigd, ‘goedleefs’ in de trant van goedlachs, ‘met mijn voeten spelen’ hetzelfde als mij voor de gek houden, ‘goesting’ voor zin of lust, ‘willens nillens’ voor nolens volens. Dit zijn allemaal woorden of uitdrukkingen, die in het woordenboek de aanduiding Zuidnederlands zouden moeten verliezen; omdat het Noorden te lui is geweest om voor nieuwe apparaten naar eigen woorden te zoeken zullen straks ‘droogzwierder’ (centrifuge) en ‘wentelwiek’ (helicopter) ook wel weer als Zuidnederlands aangeduid worden, terwijl men in de 40 jaar, die ‘fiets’ nodig had om in Vlaanderen aanvaard te worden, het nooit nodig heeft gevonden dit woord als Noordnederlands te betitelen.
G.J.M. Kortman, Eindhoven.