‘bandlus’. Het dunne draad Reepschnur waarvan men zo'n lus kan maken, vertalen we toch maar met ‘reepsnoer’. Het heeft ook nog een andere functie dan zekeringslus, want het kan goede diensten bewijzen bij zelfredding uit gletscherspleten.
4. Crab, Karabiner, mousqueton. Vroeger waren dat haken aan musket en karabijn, vernamen we. De haak is allang verdwenen en het voorwerp lijkt nu meer pp een schakel. Wij noemen zo'n ding een ‘leuver’, schreven enige zeilers. Een prachtig woord; we dachten aan de katten in het want van Piet Hein, met een leuver aan hun musketten. Maar in het boek Schiemanswerk wordt beweerd dat een leuver een knoop is. (knoop, steek of splits, dat laten we in het midden.) Er worden leuvers, rif-, kous- en tentleuvers onderscheiden. We willen u niet onthouden hoe je zo'n ‘leuver’ moet maken. ‘Een leuver wordt om het lijk van het zeil, door twee in het zeil getrensde of van stempelkousen voorziene gaten genomen. Om een leuver te maken nemen we een enkele streng van ongeveer 4-maal de lengte om de kous, om het lijk en door de gaten. We slaan de streng met het lange eind - tamp 2 - van ons af rond het lijk en draaien dan tamp 2 een volle slag tegen zon rond tamp 1, zodanig dat 2 in de oude tieren van de streng komt te liggen.’
Dit Schiemanswerk gaat aan Nederlands vakjargon ten onder. Is het voor zeerobben misschien ‘gesneden koek’, de landrot verzuipt; eerst in het boek en even later op het water. Zoiets willen we met de vertaling van Mountaineering for Beginners trachten te voorkomen. We vertellen dat een musketon of karabiner een veerschakel is en dat er ook een dichtschroefbaar type bestaat: de schroefkarabiner (bij musketon wordt dat onderscheid niet gemaakt). Het is belangrijk te weten wanneer men een schroefkarabiner moet gebruiken en wanneer wel met een simpeler type kan worden volstaan.
5. Ten aanzien van de rots-, ijs- en boorhaken werd opgemerkt dat die dingen vaak geen haak meer hebben. Inderdaad lijken sommige typen meer op spatels en kurketrekkers en zijn ze meestal voorzien van een ring of oog. We zullen ze toch maar haken blijven noemen, naast de keilbouten, die vooral bij het zogenaamde artificieel klimmen worden gebruikt.
6. De ice-axe, Pickel, piolet, blijft een pickel. Piekel werd gesuggereerd, overeenkomstig de Duitse uitspraak. Pikkel? In het zuiden des lands kan men niet vast op zijn pikkels staan. In terrein waar de pickel gebruikt moet worden, dient men echter schwindelfrei und trittsicher te zijn (vrij van hoogtevrees en vast ter been). We vinden pickel toch wat eleganter. Ook patjol werd voorgesteld, maar de afwezigheid van gletschers op Java doet ons vermoeden dat dit werktuig van een pickel verschilt. (De ‘pickel’ is een kruising tussen het klassieke pikhouweel en de wandelstok met stalen punt, bovendien nog voorzien van een verschuifbare polslus.) De Britten maken geen onderscheid tussen pickel en ijsbijl; dat moet erg verwarrend zijn als niet geregeld nadere uitleg volgt.
7. Dan die bowline, Bulinknoten, bulinknoop. ‘Dat is een paalsteek’, schreven zeilers en padvinders en een enkeling hield het op schootsteek. Dat laatste is het per se niet en een paalsteek? Bij de correct en model uitgevoerde paalsteek moet de ‘tamp’ naar buiten wijzen, leert ons het boek ‘Schiemanswerk’. Bij de bowline en de eendere Bulin wijst die tamp nadrukkelijk naar binnen. Dat is een ingeslopen gewoonte die niet juist is, zegt het ‘Schiemanswerk’ ervan. Maar zo'n uitstekend eindje touw, dat overal achter kan blijven haken of in klem kan raken, lijkt ons in de bergen minder prettig. Het kan zijn dat de Britten ten tijde van Tromp en De Ruyter niet in de gelegenheid waren zo'n originele Hollandse paalsteek goed af te kijken... en het resultaat bowline noemden. Toen in de 19e eeuw vele Engelsen - als eersten - in Zwitserland hoge toppen gingen beklimmen, kenden ze wellicht al een handig knoopje, waarvan de bergboeren en herders die hen als gids dienden gauw een Bulinknoten maakten. Misschien was er toch een Herr Bulin die de paalsteekvarianten onderzocht of met schade en schande wijs werd. Er was ook een Herr Prusik (of Prusiker?) die de Prusikknoten, prusikknot, prusikknoop heeft uitgedacht. Daarmee moet dat reepsnoer aan het klimtouw worden bevestigd, wil de te vormen lus bruikbaar zijn voor zelfredding uit gletscherspleten. Zo'n prusikknoop lijkt wel iets op een van de leuvertjes uit ‘Schiemanswerk’, maar toch niet helemaal... Die bowline is een boeglijn, boegseerlijn, boechlijne, boelijn, een boelijnsknoop. In ‘Schiemanswerk’ staan die termen niet (we zijn ons er van bewust dat één
‘Schiemanswerk’ niet volledig zal zijn. Overwegende hoeveel soorten schepen er zijn en geweest zijn, lijkt het ons waarschijnlijk dat er ook in het touwgebruik wel regionale verschillen zullen zijn. Urkers, Markers en Schokkers legden en noemden hun steken en splitsen misschien wel iets anders dan de schepelingen uit Delfzijl, Vlaardingen en Vlissingen.); wel de boeireepsteek. Die lijkt niet op de bulinknoop (variant van de enkele paalsteek), maar heeft wel wat van de mastworp (die ook in de bergen wordt gebruikt).
8. Voor gendarme, Gratturm, werd stastok gesuggereerd; ook wachter leek velen wel juist, ondanks verwarring met Wächte. Spanjaarden blijken zo'n ding een dedo (vinger) te noemen. We zullen toch maar het woord gendarme naast graattoren gebruiken.
9. De chimney, Kamin, cheminée, blijft een schoorsteen. We sluiten dan ook nog aan bij wat in Spanje