de skills van de native language. Ook voor de leidster, dat is obvious.
Ja, dat zeg ik nu allemaal wel, maar daarmee wek ik de indruk, dat alles koek en ei zou kunnen zijn als 't maar in het Nederlands gebeurt. En nu moet ik verwijzen naar een artikel in Het Parool (11-3-'78), dat een àndere cursus tot onderwerp heeft. Een cursus, opgezet door de vereniging van economische studenten aan de Erasmus-universiteit in Rotterdam, die academici leert hoe men een goede sollicitatiebrief schrijft. Want werkgevers hadden erover geklaagd, dat veel van die brieven te weinig informatie bevatten en dat het Nederlands soms bijzonder slecht was. Een, weliswaar extreem, voorbeeld: ‘In refelektie op uw advertentie dd 10/2 kan ik meedelen dat ik in 1971 eindeksamen hbs-a deed. Daarna ben ik bedrijfskunde gaan studeren in Eindhoven waarvan ik het doctoraal op 11 januari succesvol heb afgesloten. Zodoende vindt ik de vrijheid bij u te solliciteren.’ Een werkgever zoekt de schuld in aanzienlijke mate bij het antwoordkeuzesysteem (multiple choice), dat van leerling en student geen enkele eigen formulering verwacht. Daarentegen is het hoofd van de afdeling personeelsvoorziening van een der ministeries het niet eens met uitlatingen als zou het peil van de academicus de laatste jaren minder zijn geworden. En zijn directeur zegt geen duidelijk verschil in de sollicitatiebrieven van de afgelopen tien jaar te hebben gezien. ‘Een academische studie, vooral in de meer technische richtingen, garandeert geenszins een behoorlijke taalbeheersing.’ Die tegengestelde meningen doen wel enige vragen rijzen. Hoe krijgt de academicus, die voor zijn doctoraal een scriptie moet maken, dat voor elkaar, als inderdaad elke garantie ontbreekt? Hoe is het mogelijk, dat de schrijver van de geciteerde brief voor zijn doctoraal examen slaagde? Wordt er in de bedrijfskunde niet geschreven? Overdrijven de werkgevers of is de personeelsvoorziener van dat ministerie door talrijke teleurstellingen immuun geworden voor erbarmelijk Nederlands? U kunt
nog even doorgaan met vragen; wij weten het ook niet.
Een landelijk ochtendblad heeft ondekt, dat Arras vroeger Atrecht heette en dat de Unie van Atrecht de tegenhanger was van de Unie van Utrecht. Ja hoor, Arras heette vroeger Atrecht en Paris heette vroeger Parijs, zoals trouwens Brussel de oude naam was voor Bruxelles. Zonde overigens van die twee unies; je kon ze zo gemakkelijk onthouden; Atrecht en Utrecht in hetzelfde jaar. Je vraagt je wel eens af of ze 't erom gedaan hebben. Om het makkelijk te houden zou je het bij kunnen trekken: de Unie van Arras en de Unie van Urras, maar misschien zijn er dan weer kleingeestige mensen die daar bezwaar tegen maken. En het is bovendien de vraag, of de twee unies nog enige betekenis hebben in het moderne geschiedenisonderwijs. Wèl voor de burgemeester van Utrecht, die naar Atrecht gaat om zijn collega daar uit te nodigen in januari '79 mede te gedenken, dat 400 jaar geleden de Unie van Utrecht tot stand kwam. Een bekende Utrechtse uitgever, die juist 40 jaar in z'n vak werkzaam is, gaat mee uitnodigen. Die uitgever, zegt het blad, is van plan door te gaan met werken! (uitroepteken is authentiek.) En dat is dan zo'n echt menselijke mededeling: die uitgever kan best op z'n 18de jaar begonnen zijn en is dan nu 58, maar hij is van plan door te werken, met een uitroepteken. Ik dreig er lyrisch van te worden, en daarom gauw naar het Haagse stadsblad De Posthoorn, dat in een kop mededeelt: ‘Onderzoek wijst uit: Haagse binnenstad kampt met tekort parkeerruimte.’ Ik wil me niet op de borst slaan, maar voor die conclusie heb ik geen onderzoek nodig, in welke grote stad dan ook! Het is de vraag of ook hier doorwerken wel zin heeft.
En alsof er nog geen ellende genoeg is verneem ik van het TV-journaal, dat Nicaragua het dunbevolkste land van Midden-Amerika is. En dat in het goedbeluisterdste programma!
M.C. Godschalk