als ‘motorhuis’) geeft daarnaast aan dat het om een in Amerika en ook Engeland geboren en getogen voertuig gaat. Het is een internationaal aanvaard begrip, hoewel zo'n geval in de wandeling meestal camper wordt genoemd in de Angelsaksische landen. De RAI, afdeling Caravans, wil liever spreken van motorcaravan, aangezien het om een gemotoriseerde caravan gaat en minder om een auto waarin ook nog gekampeerd kan worden. Bovendien is dat begrip ook in gebruik in Engeland.
Daarmee komen we terecht bij het caravannen (met dubbel n), caravanning en de caravanner (het laatste te vinden in Het Juiste Woord van Dr. L. Brouwers, 1965). Ook in en met een caravan is - net als bij de aloude tent - sprake van kamperen.
Foutief wordt wel eens ‘karavaan’ gebruikt en een vondst was de betiteling ‘car-a-van’ voor een Opel in stationcar-uitvoering (ook een mooi Nederlands begrip: stationcar of estate-wagon!). Wij noteerden nog meer benamingen voor het mobiele vakantiehuisje: trekblik, wielwoning, huiskar, sleephuis, koppelhuis... Ze hebben geen schijn van kans, al lijkt ‘kampeerkoets’ wel precies aan te duiden waar het tegenwoordig om gaat.
K. Wijdooge, Waddinxveen.