Veemtelling
Wanneer u bij de havens in Amsterdam ronddwaalt, dan zult u ongetwijfeld wel eens hebben gekeken. naar de namen van de pakhuizen en de opslagplaatsen. U treft daar namen aan als: Aas, Zwaantje, Kimmel en Stoeltje. Slechts weinigen weten nog dat de oorsprong van deze namen ligt in de telwoorden zoals die voor de oorlog gebruikt werden door de arbeiders in de vemen (opslagplaatsen bij havens voor tabak, thee, koffie enz.). De redactie ontving hierover twee brieven met talrijke voorbeelden van de heren A.C. Brink en Th. Verhoeven uit Amsterdam. Vorig jaar is aan de lezers van dit blad al toegezegd, dat er in Onze Taal ook aandacht besteed kan worden aan culturele eigenaardigheden in het Nederlands of taalverschillen die te maken hebben met werksituatie of sociale klasse. Vandaar dat we naar aanleiding van twee brieven over de veemtaal, een plaatsje inruimen voor veemtaaleigenaardigheden. Hierbij wordt ook gebruik gemaakt van gegevens uit het artikel: De Taal der Amsterdamse veemarbeiders, Proeve van taalsociografie, van H. Bovenkerk uit De Nieuwe Taalgids van 1938 (jrg. 32, blz. 337-354).
Voor we verdergaan met Kimmel, Stoeltje en Vader, Zoon en Heilige Geest eerst enkele gegevens over het oude veembedrijf en de veemarbeiders. Een veembedrijf of veem is een onderneming die zich bezighoudt met het wegen, sorteren, opslaan en bewaren van goederen. Dit soort bedrijven vind je vaak bij havens. Een belangrijke activiteit in zo'n bedrijf is het nummeren en wegen van aangevoerde goederen. Bij Bovenkerk lezen wij: ‘De balen worden “in schaal gebracht” bij partijtjes van 6, 8, 10 tegelijk: een partijtje balen dat tegelijk wordt gewogen wordt aangeduid als “wik”. Ondertussen worden de gewogen balen steeds met een nr., het zogenaamde “risnummer”, gemerkt of “gerist”; die nummers worden tegelijkertijd opgeroepen ten behoeve van de “risjongen”, die op de “wichtnota” met het bijhouden waarvan hij is belast, “de wicht” noteren kan. Onder het wegen worden dus voortdurend nummers opgeroepen; bij dat oproepen zijn een zeer groot aantal speciale telwoorden in gebruik, die waarschijnlijk wel het meest interessantste deel van het veem-jargon vormen’.
Die telwoorden zijn bedacht door de veemarbeiders. Het zijn meestal associaties naar aanleiding van de vorm van het desbetreffende cijfer. Bijvoorbeeld lepeltje voor 6 en krakeling voor 8. Maar soms zijn de associaties nauwelijks te achterhalen. Waarom gebruikt men bijvoorbeeld de naam tellen voor 10? Omdat veemarbeiders na elk tiental opnieuw begonnen te tellen. Welk cijfer verschuilt zich achter duizend weken? Een meisje van 18 jaar heet(te) ook wel een meisje van duizend weken.
Veel veemarbeiders spraken plat-Amsterdams; in hun taalgebruik zijn veel Bargoense elementen aan te wijzen. En het is dan ook niet verwonderlijk dat we deze elementen terug vinden in hun benamingen voor telwoorden. Benamingen trouwens die vaak verrassend creatief zijn. Enkele van de hieronder gegeven telwoorden in het veem zijn terug te vinden in het Bargoens Woordenboek van drs. Enno Endt, bijvoorbeeld Vader, Zoon en Heilige Geest voor 111.