1. De populisten die het opgewekte maar naïeve standpunt huldigen, dat de volkstaal (evenals het volk trouwens) van nature goed is. Leve Rousseau. Cultuur, ook taalcultuur, heet elitair, vervreemdend. Merkwaardigerwijs is het niet het ‘gewone’ volk' dat opkomt voor zijn stadsdialect, zijn afwijkend taalgebruik. Nee, het zijn half-intellectuelen die zich als beschermheren vermommen. In feite: isolerende taalproblemen vereeuwigen.
2. De expressionisten die taal alleen kunnen/willen zien als expressie, als zelfuitdrukking van een vooral emotioneel geladen taalgebruiker.
3. De rhetoren: de dichters, de dominees en hun verwanten. Ze zijn niet zo ondernemend, vragen nooit om ‘begeleiding’, maar laten zich te gauw in de waan brengen dat anderen hen nodig hebben en dat dus hun opvattingen over van alles en nog wat bekend en deskundig zijn. Zo namen indertijd Martinus Nijhoff en Herman Teirlinck abusievelijk zitting in de Nederlands-Belgische spellingcommissie. Als het was omdat ze zoveel letters lieten drukken, dan zou je volgens dezelfde gedachtengang in ieder kerkhofbestuur een autocoureur of een kastelein moeten opnemen.
4. De monumentale cultuurdragers, waardige, toegewijde lieden, maar die ongemakkelijk zwaaien met hun gezag alsof het een eiken stoelpoot is, zodra het vermoeden rijst dat de Nederlandse cultuur wordt bedreigd. En dat alarm gaat vrij snel rinkelen. Zij maken voorts wel de indruk schuine moppen alleen in geannoteerde uitgaven van het 17de eeuws te lezen.
5. Zij die zeker weten hoe het hoort. Zij erkennen geen problemen en verachten hen die onzeker zijn, die dus niet weten hoe enz., enz. Deze zelfvoldane grijnzaards stemmen op dit punt overeen met de eerstgenoemde populisten: de geconstateerde problemen zijn een direct gevolg van fouten in de maatschappij.
Samenvattend: De grote moeilijkheid van de Nederlanders met de problemen van het Nederlands is: wij missen de gerichte ijver van het Zuiden. Bij ons overheerst de waan, dat het allemaal goed voor elkaar is, omdat de school immers taalonderwijs geeft. Nederlands krijg je in een klas. Klaar.
Deze zienswijze is voortreffelijk geschikt om nooit in de gaten te krijgen dat bijvoorbeeld de overheid verantwoordelijk zou kunnen zijn voor taalproblemen van volwassenen, in bedrijven enz. In feite gaat dan ook het meeste initiatief inzake taalproblemen uit van particuliere zijde. Het NIRIA organiseert al jaren zonder subsidie taalcursussen voor technici. De Nederlandse Normalisatie Commissie (NNC) zwoegt tientallen jaren met veel vrijwilligers aan terminologie-problemen. Bedrijven doen veel. Moeder-Mavo's zijn nog maar kort geleden en zonder subsidies begonnen, met name ook juist aan taalproblemen van volwassenen.
Ik vraag me af: wie wordt vanuit zo'n situatie nu geïnspireerd tot een Taalunie die onze taalkundige verbondenheid door de eeuwen met Vlaanderen onderstreept? Hoe is de situatie in het Zuiden? Ik constateer:
1. Het Zuidnederlandse werken voor één taal voor allen is duidelijk en bewust gericht op de toekomst, op morgen.
2. Men beperkt de taalzorgen niet tot de school. Taalproblemen van volwassenen zijn normaal bespreekbaar, openlijk zoals bijvoorbeeld in het tijdschrift Nu Nog.
Hierin liggen voor ons belangrijke aanwijzingen. Als een taalunie zin heeft, dan niet voor gisteren of eergisteren, maar voor morgen.
Als wij een taalbeleid willen - en de taalunie wil betekenen een integraal taalbeleid, - en dat is hard nodig - dan moet dat gericht zijn, een doel hebben.
Welnu, dat doel moet niet slechts zijn: voortzetten van wat heden onze gewoonten zijn, onze traditionele verantwoordelijkheden hervatten. Waarom anders zo'n verdrag?
Nee, er komt een nieuwe tijd waarin vele zaken fundamenteel anders zullen zijn. En het lijkt me voor geen twijfel vatbaar, dat anders aan het worden is: de manier waarop we met elkaar omgaan. We zullen anders omgaan met elkaar en ook met onze verantwoordelijkheden, en wel in een wereld die in vele opzichten nog complexer zal zijn, en die zich ook meer bewust zal zijn van zichzelf.
Een groter deel van onze samenleving zal in staat moeten worden gesteld om die wereld - sociaal, technisch, handelend, producerend, studerend - te begrijpen, onder woorden te brengen. Een wereld beleven, er in delen, er in leven, er thuis zijn: dat vereist dat we de woorden kennen. Maar ook: dat we elkaar verstaan. We moeten thuis zijn in dezelfde woorden; in de woorden elkaars gedachten herkennen. We moeten een taalgemeenschap vormen met een cultuurtaal die bij de tijd is. D.w.z. er moet ook een taalcultuur zijn.
Om misverstanden te voorkomen een enkel woord over dialecten. Ik ontken niet hun innigheid, hun warmte, hun betekenis als bewaarplaats van oude taalresten. Maar we moeten ze niet overschatten alsof het prehistorische hunebedden zijn. De dialectvorser Kloeke heeft aangetoond dat ook dialecten mobiel zijn, soms sterk veranderen als elke levende taal. Het is geen puur antiek. Bovendien is niet alles dialect wat anders lijkt. Er zijn taalvarianten die meer een houding tegenover taal en taalgebruik vertegenwoordigen dan een historisch gegeven. Dergelijke varianten zijn veeleer een sociaal probleem dan een linguistische verrijking. Ze betekenen vooral isolement en uitsluiting van vrij taalverkeer.
Ik schetste u een toekomstbeeld. Met het oog op die toekomst, op onze toekomst, zal er tussen Nederland en Vlaanderen overeenstemming kunnen en moeten groeien in het streven naar een sociaal doeltreffende taalbeheersing voor allen, of anders belicht: ook naar een praktische taal en taalbeheersing waarin we kunnen werken, gewoon werken voor ons brood. Taal is niet in de eerste plaats een nationaal goed, maar allereerst een sociaal goed. Ieder moet thuis zijn in onze woorden.
Daarom is ook nodig een Taalunie die maatschappelijk relevant is; die een grondslag biedt voor samenwerking aan problemen die we delen, maar vooral: de problemen die we moeten gaan delen, die we samen nog in kaart moeten brengen.
Er is overigens reeds werk genoeg aan de winkel. Er is zo veel dat schreeuwt om een oplossing, dat een taalbureau dringend noodzakelijk is. Zal er eindelijk eens een bureau belast kunnen worden met bv. terminologische vragen?