Variëteit en variété
Henk Suèr, hoofd van de afdeling informatieve programma's van de NOS en medewerker van De Tijd, heeft zich in dat weekblad (15-7-'77) verzet tegen ‘de neiging van veel briefschrijvers zogenaamd foutloos taalgebruik als een onaantastbaar heilig goed te beschouwen, waarbij elke inbreuk op de regels hetzij als stommiteit, hetzij als barbarij, moet worden beschouwd.’ Ik vind dat dit bepaald niet onredelijk klinkt. Maar we zijn ook pas begonnen. Die briefschrijverij is - daarop komt het verdere betoog van Suèr neer - het gevolg van de straffe terreur van Garmt Stuiveling en prof. Michels, waartegen intussen de revolutie is uitgebroken. ‘Dat puriteinse bewind heeft veel kwaad aangericht.’ En nu wordt het echt interessant: ‘Het is het laatste verweer van de standenmaatschappij die we op goede gronden aan het afbreken zijn.’ Daarmee heeft Suèr een nieuwe maatschappelijk-politieke beweging ontdekt. Naast het liberalisme, het socialisme, het conservatisme en wat niet al is nu ook het grammaticisme in het licht van de schijnwerpers gevangen. We hebben taalanarchie nodig om wat vrijer en persoonlijker om te gaan met de taalgebruikers van eigen en andere stand. Spelling en grammatica zouden ten hoogste een specialisatie moeten zijn, weggelegd voor de liefhebbers. Het komt erop aan, dat men met elkaar kan communiceren zonder gehinderd te worden door de vrees, fouten te maken. En die vrees is er ingebracht door de schoolmeesters van vroeger, die rode strepen zetten onder ‘hij word’, onder ‘hen’ of ‘hun’, onder ‘haar’ of ‘zijn’. Wie ‘hij wordt’ schrijft in plaats van ‘hij word’, kan daaraan het recht ontlenen op meer aanzien en hoger salaris, aldus Suèr.
Ik moet zeggen, dat ik zelden zo'n eigenaardig artikel over taalgebruik gelezen heb. Het spreekt zichzelf meer dan eens tegen, b.v. ‘Ik vind trouwens zelf ook dat professionele taalgebruikers hun gereedschap in orde moeten hebben’ tegenover ‘Taalanarchie hebben we nodig om de verkleefbaarheid (verkleefdheid? - MCG) aan cliché's te verbreken, de onlogische en onregelmatige grillen uit te branden... enz.’ Het zigzagt tussen redelijk en onredelijk; het schijnt te wijzen op een rode-strepentrauma, terwijl het in uitstekend Nederlands gesteld is.
Maar op één vraag zou ik graag antwoord hebben: op welke standenmaatschappij heeft Suèr het oog? Die waarin de geboorte elks positie bepaalt (daar kan men alle kanten mee uit), die van het vermogen of die van de cultuur? Ik mag wel opmerken, enerzijds dat mijn banketbakker, van wie ik vermoed dat hij miljonair is ‘men word verzocht’ schrijft; anderzijds, dat de werkelijk ontwikkelden wel begrijpen dat een minder geletterde fouten tegen de taalregels maakt en hem daarom niet minachten, maar dat zij wèl verwachten, precies als de heer Suèr, dat een professioneel schrijver fatsoenlijk werk aflevert. Zo blijven stommiteit en barbarij voor die professionele schrijver gereserveerd en maakt het beeld van het gebruik van die woorden als laatste afweer van een standenmaatschappij een komische indruk.
Een vader had drie zoons; elk van die zoons heeft drie zonen. Die vader werkte, viste, klaverjaste of wandelde met z'n maats; zijn zoons doen hetzelfde, maar met hun maten. Die zoons zijn overigens vaders gebleven; ze zijn geen vaderen geworden. Van Dale doet niet mee. Die onderscheidt de biologische zoons en de beeldsprakige zonen: Neêrlands zonen en Apollo's zonen. Hij doet hetzelfde met de biologische vaders en de beeldsprakige vaderen: het land der vaderen, de vroede vaderen. De zoons zijn dus bevorderd, de vaders niet. Een beetje onbillijk als je denkt aan dat lied: ‘Alleman van Neerlands stam voelen zich der vaad'ren zonen’. De vaders zullen wel te weinig op hun recht gestaan hebben.
Ook de raadsbesluiten in vele gemeenten zijn vaak ondoorgrondelijk. Maar een stadsblad in Den Haag maakte de gemeenteraad toch al te zwart. Immers, dat meldde: ‘Het op straat worden aangesproken door prostituées,