2
Sommigen zullen er misschien belang in stellen, dat het verleden deelwoord van zellen (= Hollands zullen) in het Gronings zeer levend is. K. ter Laan (Proeve van een Groninger spraakkunst blz. 71 e.v.) neemt op gezag van A.J. Smith en dr. P. de Jonge zelfs aan, dat er in het Oldambt twee zijn.
1. Hai het dat doun zeld.
= Hij heeft dat zullen doen.
2. Hai haar dat doun zold as't nait regend haar, (zold met de doffe o van dof).
= Hij had dat zullen doen als het niet geregend had.
De infinitief kan in het Gronings in deze gevallen niet gebruikt worden. Zullen heeft in verschillende talen de nevenbetekenis ‘moeten’: Gij zult niet stelen, you shouldn't do that. In het Hoogduits is dat zelfs de gewone betekenis van sollen. In het Gronings doet dit verschijnsel zich b.v. voor in een zin als: Dat zol ík doun? = Dat zou ík moeten doen?
De o.v.t. van zellen wordt gevormd met de doffe o: hai zol, wie zollen. Zodoende is het twijfelachtig of ‘zol’ in bovenstaand zinnetje nu de o.v.t. van zellen is of de o.t.t. van een werkwoord zollen (te vergelijken met het Hoogduitse sollen).
Wellicht is het zinvol om nog op te merken, dat het Hoogduitse werden, dat met sollen weinig te doen heeft, ook de nevenbetekenis moeten heeft, bv in:
Du wirst es machen, verstanden!
H. Meijer, Veendam.