krachten van de rivalen en door deze integratie van beide komen tot versnelde afbouw van het W.N.T. en vormgeving aan de eigenlike taak van de Thesaurus.
In de bundel ‘De Nederlandse lexicologie tussen handwerk en machine’ (1976) voeren verschillende schrijvers een gelijksoortig pleidooi. W.E.M. de Clerck wil afleidingen en samenstellingen opnemen, indien de betekenis niet onmiddellijk uit de samenstellende delen volgt, voor de 19de-eeuwse betekenis verwijzen naar oudere woordenboeken en geen citaten meer opnemen dan wel materiaal na 1921 weglaten - wat trouwens sedert enige jaren reeds geschiedt - hetgeen ruimte en uitleg spaart. Hij is het eens met L.A. Heestermans, dat het dikwijls nodig is een zelfstandige betekenis te omschrijven, waarbij dus weinig ruimte bespaard wordt. Het is niet te ontkennen, dat de bewerking van het W.N.T. op de oude manier enorm veel tijd vergt. Het eerste deel, A-Ajuin, verscheen in 1882 en had dertig jaar voorbereiding gekost. Er zijn nu 27 kloeke delen verschenen, maar de huidige 3 redacteuren zouden nog 80 jaar nodig hebben eer het werk voltooid is. Waren er 10 redacteuren dan zou het in 15 jaar kunnen. Van de noodzakelikheid van voltooiing zal ieder overtuigd zijn. Stopzetting zou onverantwoord zijn, maar versnelling d.m.v. de computer lijkt onvermijdelik.
Dat bij een twijfelachtige betekenis, deze, zoals Verdam deed, aan het eind van het lemma alleen vermeld wordt, kan men aanvaarden; niet best evenwel, dat men die zelf moet oplossen of berusten in geen oplossing. Dáàrvoor heeft men geen woordenboek.
Het besluit tot mogelike beperking mag evenwel niet door enkele personen genomen worden: de geregelde gebruikers hebben recht hun mening over de kwantiteit en bruikbaarheid van de gegevens kenbaar te maken. Wij willen niet verhelen, dat wij inkrimping zeer zouden betreuren. Wat bewijsplaatsen aangaat: deze zijn onmisbaar bij het interpreteren van bijvoorbeeld 17de-eeuwse teksten. Er zijn er dan soms nog te weinig. Zo bij het lemma: ‘nauw’, bij de uitdrukking ‘nauw nemen’. Dit wordt terecht verklaard als: iets zeer precies opnemen, opvatten. En een reeks bewijsplaatsen steunen deze uitleg: Everaert, Breero, Haafner, Vissering, Germonprez, Van Eeden, Cornelissen-Vervliet. (Dl. XI, 1639 (1913)). Niettemin oppert P.E.L. Verkuyl in een bespreking van de uitgave van Breero's Het daghet uyt den Oosten (Nieuwe Taalgids 70, 369) de vraag, of de uitdrukking daar soms ook kan betekenen: erg? kwalik nemen.
Prof. dr. B. van den Berg vraagt nu in de Nieuwe Taalgids gebruikers van het Woordenboek een vijftal vragen te beantwoorden en wel: Gaat u akkoord met:
1) Weglating van gegevens na 1900?
2) Beperking tot het citeren van alleen de oudste bewijsplaats per woordbetekenis?
3) Het gebruik van oude woordenboeken als bewijsplaats voor de woordbetekenis na 1800?
4) De blote vermelding van een twijfelachtige betekenis aan het eind van het lemma?
Of: 5) Heeft u een afwijkend voorstel?
De eerste 4 punten beantwoorde men met: Ja of Nee.
Wij meenden de eerste drie ontkennend, de vierde bevestigend te moeten beantwoorden.
Bij punt 5 stelden wij voor tot uitbreiding van de medewerkers over te gaan.
Adres: Instituut voor Nederlandse Lexicologie, Plantsoen 41-43-45, Leiden.
G.J. Uitman, Zeist.