speelt. Leesbaarheid dan in de zin van de moeilijkheidsgraad van de tekst.
Wanneer we het hier hebben over leesbaarheid dan doelen we op de vraag of de lezer, zo hij dat wenst, een tekst kan begrijpen. Dit probleem doet zich niet voor bij informatieoverdracht tussen gelijkgeschoolden, omdat de schrijver binnen de normen blijft, aangezien hij niet moeilijker kan schrijven dan hij kan. Problemen rijzen waar de schrijver zelf als norm ongeschikt is. Het ligt voor de hand dat men voor dergelijke gevallen heeft gezocht naar maatstaven die buiten de persoon van de schrijver liggen; objektieve maatstaven dus die aangeven hoe moeilijk een tekst is en die door iedereen kunnen worden gehanteerd. De bekendste maat op dit terrein wordt berekend middels een formule die de naam draagt van zijn Amerikaanse ‘uitvinder’, de Flesch-formule. Deze formule is - en gezien het voorgaande hoeft ons dit niet te verbazen - door een medewerker van de Landbouwhogeschool in Wageningen, Douma, aangepast aan de Nederlandse situatie. De Flesch-formule gaat uit van twee gegevens: de gemiddelde zins- en woordlengte. Douma is ervan uitgegaan dat ook voor het Nederlands deze twee faktoren een redelijke aanwijzing kunnen geven voor de moeilijkheidsgraad van een tekst. Hij heeft de formule aangepast door deze te korrigeren voor de verschillen in gemiddelde woord- en zinslengte tussen de Engelse en de Nederlandse taal. Deze bewerking leidde tot de volgende, Flesch-Douma-formule.
Leesbaarheid = 206,8 - 0,77 wl - 0,93 zl, waarbij 206,8 een constante is, wl het aantal lettergrepen per honderd woorden en zl de gemiddelde zinslengte in woorden betreffen. Douma heeft daarbij de volgende normentabel opgesteld.
Score |
waardering |
opleidingsniveau |
0-30 |
zeer moeilijk |
universiteit |
30-45 |
moeilijk |
hbs |
45-60 |
tamelijk moeilijk |
mulo |
60-70 |
normaal |
7e klas lo of vglo |
70-80 |
tamelijk gemakkelijk |
6e/7e klas lo |
80-90 |
gemakkelijk |
5e klas lo |
90-100 |
zeer gemakkelijk |
4e klas lo |
Wanneer men dus zelf ongeschikt is als maatstaf voor het bepalen van de moeilijkheidsgraad van een tekst, kan men deze formule hanteren. Uit bovenstaande normentabel kan men dan afleiden het niveau van scholing, vereist om de tekst te kunnen lezen. Dit alles is mogelijk en zinvol, tenzij die formule ongeschikt is als meetinstrument. En dat weten we niet. De juistheid, de ‘validiteit’, van de Flesch-Douma-formule is nooit onderzocht.
Bij de Flesch-Douma-formule wordt de moeilijkheidsgraad van een tekst bepaald aan de hand van gemiddelde woord- en zinslengte. De gemiddelde zinslengte valt op eenvoudige wijze in te korten door wat kwistiger met punten in de tekst om te springen dan oorspronkelijk het geval was. Men mag aannemen dat de tekst hiermee niet ineens veel gemakkelijker valt te lezen. Maar volgens de formule is hij wel leesbaarder geworden. Hoe kunnen we dit verklaren? Als die zinslengte een belangrijke indicator is voor de leesbaarheid van een tekst, dan zal dit vooral een gevolg zijn van het feit dat de lengte van een zin verband houdt met de complexiteit ervan. Met andere woorden: die lengte is een symptoom en wanneer we ons beperken tot het inkorten van zinnen, dan bestrijden we ook alleen maar het symptoom. Doordat de formule meet aan de hand van kenmerken van de symptomen is het mogelijk om een tekst volgens de formule leesbaarder te maken, zonder dat daarmee het leesgemak werkelijk wordt verbeterd. Wat voor de zinnen geldt, geldt ook voor het andere symptoom, de woorden. Moeilijke woorden zijn, gemiddeld, langer dan eenvoudige woorden. Maar lang niet altijd.
Wanneer we een tekst over het Sinterklaasfeest ‘vereenvoudigen’ door woorden als pakjesavond, sinterklaasviering, surpriseverpakking e.d. te vervangen door omschrijvingen, dan zal de leesbaarheid volgens de formule toenemen. Maar voor de lezer zullen deze wijzigingen weinig of niets uitmaken.
Samenvattend: de waarde van de Flesch-Douma-formule is nooit aangetoond. Daarnaast heeft de formule het bezwaar dat men er op eenvoudige wijze naar toe kan schrijven, zonder dat - naar men mag verwachten - de tekst daarmee ook voor meer mensen begrijpelijk wordt.
In het voorgaande heb ik gezegd dat we erin slagen voor iemand die mindergeschoold is begrijpelijk te schrijven, wanneer we die iemand ook kennen. Dat komt doordat we ons op zulke momenten terdege realiseren tot wie we ons richten. Dat we het wel kunnen blijkt ook uit het voorbeeld van de ambtenaar die in een café van gedachten wisselt met wie hij onbegrijpelijke brieven toezendt. Wanneer geschriften voor de betrokkenen niet leesbaar zijn, dan valt dit te verklaren uit de instelling van de schrijver: die realiseert zich dan onvoldoende tot wie hij zich richt. Waarom, zo kan men zich afvragen, bestaat er dan toch behoefte aan zo'n leesbaarheidsformule?
Doen we er niet verstandiger aan al onze aandacht te richten op een verbetering van de mentaliteit van onbegrijpelijke-brievenschrijvers, in plaats van tijd en geld te besteden aan de ontwikkeling van objektieve maatstaven van leesbaarheid?
In een maatschappij als de onze waarin deskundigheid en objektiviteit in hoge mate worden overschat en persoonlijk inzicht, eigen waarneming, gezond verstand enz. evenzeer worden onderschat, is de behoefte aan objektieve maatstaven evident. Maatregelen zijn alleen denkbaar waar men zich kan beroepen op onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek.
Dit is een van de redenen waarom zoveel evidents wordt onderzocht. Jan Blokker heeft in dit verband een opmerking gemaakt in de geest van: een wetenschapper is iemand die bewijst dat het licht uitgaat als je de schakelaar indrukt. Maar dit soort onderzoek is niet zinloos. Als het er niet was zou niemand meer de schakelaar durven indrukken, want zonder wetenschappelijk onderzoek zijn we tot niets in staat.
Terug naar de leesbaarheidsformule. Aan de Landbouwhogeschool in Wageningen vertelt iemand tegen een kollega dat hij toch wel erg moeilijk schrijft met als argument dat z'n vader, die boer is, er niets van begrijpt. Zo'n opmerking heeft weinig effekt: met een steekproef