Had zullen
In ons februari/maart-nummer werd mijn aandacht getrokken door een constructie in het artikel van onze geachte voorzitter, op blz. 10. In de eerste zin lezen we: ‘...mijn bijdrage, die als inleiding had zullen dienen...’. Tot nu toe beschouwde ik iets dergelijks steeds als ANP-idiolect. Elk jaar drukt de nieuwslezer zich wel eens uit als bv. op 9 juni 1961: ‘...had de conferentie over... zullen afsluiten.’, maar daar blijft het dan ook bij.
Naar mijn gevoel kan zullen alleen maar optreden als persoonsvorm. Een plusquamperfectum met zullen leidt dan steeds tot: zou(den) hebben ge... of zou(den) zijn ge....
In het onderstaande probeersel blijkt zullen tekort te schieten:
A |
|
B |
dat had kunnen dienen |
> |
dat had het gekund, |
dat had moeten dienen |
> |
dat had het gemoeten, |
dat had mogen dienen |
> |
dat had het gemogen (gemoogd, gemocht), |
dat had willen dienen |
> |
dat had het gewild, |
dat had zullen dienen |
> |
dat had het gezuld. |
De onmogelijkheid van de laatste B-zin schuilt in het ontbreken van een voltooid deelwoord van ‘zullen’; voor de m.i. onmogelijkheid van de parallelle A-zin kan ik geen bewijsgrond aanvoeren.
Bewijsplaatsen van had zullen... zijn moeilijk te vinden, althans voordat het WNT zover is. Het Middelnederlandsch Woordenboek geeft in deel VII wel een voorbeeld van mijn versie, in kolom 2427: ‘soude hebben gedaen’, en daarnaast, in 2428 (‘met de betekenis van twijfel aangaande iets dat gezegd wordt’, hegeen dus buiten dit bestek valt): ‘dat hy gesproken soude hebben’. Opvallend is ook dat mevrouw De Vriendt-de Man in haar studie over ZULLEN in de 16e eeuw niet rept van een plusquamperfectum.
W. Sterenborg, Tilburg.
De redactie heeft deze inzending voorgelegd aan een lid van de raad van deskundigen, Professor Dr. C.A. Zaalberg. De heer Zaalberg, die nog de hulp inriep van zijn collega Dr. A. Sassen, gaf het volgende commentaar: (Daaronder volgt nog een reactie van de heer Sterenborg).
Dr. Sassen verwijst naar een artikel over ‘zullen’ van de naar ik meen Amerikaanse neerlandicus R.S. Kirsner in Lingua XXIV. Zie aldaar.
Ik kan getuigen dat ‘had zullen + infinitief’ zowel voor de noordoosterling Sassen als voor de noordwesterling Zaalberg een doodgewone konstruktie is*, met de aantekening dat de eerstgenoemde proefpersoon bovendien met een deelwoord ‘gezuld’ vertrouwd is, dat voor de laatstgenoemde nou juist net zo onmogelijk is als ‘hier voel ik me het alleenst’ of ‘ons diocees is voor de tweede keer in vijf jaar ontbisschopt’. Ik merk op (bij de derde alinea van het stukje) dat ‘zullen’ behalve persoonsvormen ook wel degelijk een onvoltooid deelwoord heeft, al zal dat niet gauw ergens anders gevonden worden dan in een absolute konstruktie (‘Wij verwachten dat deze maatregelen niet afdoende blijken, zullende de inkomsten uit kontributies, tengevolge van opzeggingen, te verwachten bij de voorgestelde verhoging, waarschijnlijk niet stijgen maar verminderen’). Al met al lijkt mij het betoog van de heer Sterenborg slechts beperkt geldig.
C.A. Zaalberg.
Het is bemoedigend dat beide hooggeleerden, Zaalberg en Sassen, voor de constructie had zullen + infinitief niet terugschrikken. Ik meen zelf intussen ook zover te zijn: door ze zo nu en dan met opzet te gebruiken om reacties uit te lokken, ben ik eraan gaan wennen. Hierbij heb ik ontdekt dat men er zich niet aan stoort. Als ik expliciet naar andermans mening erover vroeg, bleek die er geen bezwaar tegen te hebben, hoewel niemand durfde te beweren dat hij/zij de constructie zèlf ooit gebruikte. Overigens heb ik er onlangs van ANP-zijde weer een opgevangen.
In blind vertrouwen op Van Dale, in de laatste druk waarvan ik lees: zullen:... geen verl.deelw., heb ik destijds nagelaten andere bronnen aan te boren. Zo ontdek ik nu dat Van Dale in voorafgaande drukken bij de vervoegingsvormen van ZULLEN noteerde: heeft zullen, zonder dat met enig voorbeeld te verduidelijken. We zouden dit als een substituut-deelwoord kunnen opvatten. Koenen daarentegen vermeldt bij zullen - na een verzwijging van het werkwoord in de eerste druk - tot in de 22e druk: vd.ontbreekt. In de 23e druk (1952) en ook nog in de 24e lezen we bij zullen: geen volt.deelw., hetgeen wordt verduidelijkt met een voorbeeld van ‘nonchalante spreektaal’: hij had er heen gezuld, vergezeld van een omzetting ‘in verzorgder stijl’: hij had er heen zullen gaan.
In de 25e druk (1960) vinden we dan als volgende fase had gezuld, met de opmerking ‘weinig gebruikelijk’ en de beide versies van het voorbeeld. De 26e druk geeft ditzelfde.
Koenens laatste (27e) druk, van 1974, doet een stapje terug met de notitie ‘ongebruikelijk’ bij had gezuld, waarbij weer het geijkte voorbeeld prijkt.
Zoals vaker blijken Koenen en Van Dale het dus niet volledig eens:
Van Dale introduceert op een gegeven ogenblik heeft zullen [perfectum!], doch erkent het thans niet meer.
Koenen houdt decennia lang vol dat er geen volt.deelw. van zullen bestaat, erkent dan ineens een bastaard-vd (gezuld), dat meteen verworpen wordt. Vervolgens wordt de bastaard voorzichtig erkend, en ten slotte afgekeurd, steeds met plusquamperfectum-voorbeeld.
Ook oudere woordenboeken hebben het niet altijd gemakkelijk gehad met zullen:
MARTIN, Beredeneerd Nederduitsch woordenboek (1829) zegt:
zullen, hulp.ww. ik zal, gij zult, hij zal. Bij dit werkwoord is alleen de onbepaalde wijs, de toekomende en voorwaardelijke tijden met samenvoeging van het aanhoorend ww., gebruikelijk.
BOMHOFF, Nieuw groot woordenboek der Nederlandsche taal (1857):
zullen... Het verleden deelw. is niet in gebruik: ‘Het heeft zoo niet zullen wezen.’.