na, waarin een koppelteken gebruikt wordt, zoals ‘gelijkedrukturbine’ en dergelijke. De regels voor het gebruik van het koppelteken zijn echter vrij onbekend, waarover later meer.
Een Engelsman heeft het gemakkelijk: hij mag gerust schrijven over een ‘non-destructive testing seminar’ en de interpretatie aan de lezer overlaten. Een ingewijde zal wel door hebben dat het hier niet gaat om het vredelievende karakter van deze kursus. Wij Nederlanders moeten echter duidelijk aangeven welke delen bij elkaar behoren; dus niet: eindige elementen methode, maar eindige-elementenmethode.
Maar ook met kennis van deze regel kunnen we op problemen stuiten, nl. wanneer het laatste lid van de samenstelling een onzijdig woord is. Hoe noemen we bv. een systeem dat gebruik maakt van het principe van proportionele navigatie? Formeel moeten we schrijven: een proportionele-navigatiesysteem, maar m.i. verzet de spreektaal zich hier sterk tegen. Ik hou het maar op ‘proportioneel navigatiesysteem’, hoe inkonsekwent dit ook moge zijn.
Iets soortgelijks vinden we bij samenstellingen van het type ‘omkeerprisma’, waar het zelfstandig naamwoord omkering bij hoort. In de motorterminologie kennen we een ‘inspuitkarburateur’. De pomp die daarbij hoort heet ‘inspuitpomp’. In een ander systeem zorgt deze pomp echter voor direkte inspuiting in de cilinder, en we moeten dan dus spreken over een ‘direkte-inspuitingpomp’. Ik vind het prima, maar ik vermoed dat de spreektaal ook hier zal kiezen voor de inkonsekwente vorm ‘direkteinspuitpomp’.
3. Wat betreft de samenstellingen van zelfst.naamw. + bijv.naamw./volt.deelw. (vuurvast, watergekoeld), heb ik mij niet gehouden aan de geldende opvattingen dat deze afgekeurd dienen te worden. Volgens mij zijn hiervoor goede argumenten aan te voeren die verder gaan dan de aangevoerde bondigheid van uitdrukking. Ten eerste is er een analogie met de veel voorkomende samenstellingen van zelfstandig naamwoord + (van een werkwoord afgeleid) zelfstandig naamwoord: waterkoeling, radargeleiding, voorwielaandrijving enz.
Door de Centrale Taalcommissie voor de Techniek werden indertijd dit soort samenstellingen alleen toegelaten indien het eerste lid een verbijzondering inhield van het tweede. In ‘warmtebelasting’ zegt ‘warmte’ iets over de aard van de belasting en dit werd dus korrekt bevonden. ‘Vleugelbelasting’ is een niet nader omschreven belasting op de vleugel, en voldoet dus niet aan de norm. Niettemin zijn deze vormen op grote schaal ingeburgerd zonder tot begripsverwarring aanleiding te geven. Zelfs in moeilijke gevallen, waarin tweeërlei uitleg mogelijk is, zoals bv. ‘kabelverankering’, zal de kontekst altijd uitsluitsel geven over de betekenis. De argeloze technikus die spreekt over een ‘warmtebelaste konstruktie’ past echter automatisch de regel toe. ‘Vleugelbelast’ betekent niets en zal dus niemand in de verleiding brengen dat woord te gebruiken. Daarom ben ik ook niet bang dat we de deur wijd open zetten voor de excessen die Damsteegt vreest in Onze Taal van juni/juli 1973.
Een tweede argument voor het goedkeuren van bedoelde vormen is dat er in het Nederlands al een groot aantal van deze woorden bestaan en veelvuldig gebruikt worden, en zeker niet alleen door technici. Niet alleen door Engelse of Duitse invloeden, maar evenzeer naar analogie van zuiver Nederlandse termen als ‘doodgeboren, langverwacht, weloverwogen, rechtgeaard’ zijn konstrukties tot stand gekomen als ‘milieubewust, regeringsgezind, plaatsgebonden, zonovergoten, handgeweven, gehoorgestoord, godvergeten’. Wie zegt dat dat geen Nederlands is?
Uit de diverse bijdragen van derden aan het woordenboek is wel gebleken hoe gemakkelijk het Nederlands dit type samenstellingen vormt, tenminste als ze een middel waarmee of een wijze waarop aanduiden. Nieuwe woorden als ‘gyrogestabiliseerd, golfgedragen, precipitatiegehard’ blijken gemakkelijk gevormd te worden. Als bijzonderheid zij hierbij nog opgemerkt dat we met deze wijze van uitdrukken in het midden kunnen laten of een vliegtuig ‘door een golf gedragen’ wordt of ‘door golven gedragen’; met ‘golfgedragen’ geven we alleen het principe aan volgens hetwelk de draagkracht verkregen wordt. Alleen al daarom verdient zo'n woord een plaats in ons vokabulaire. Duidelijk onnederlands zou ik het in ieder geval niet willen noemen.
4. Bij sommige woorden moeten we ons afvragen of we ons moeten houden aan de ‘officiële’ vertaling of dat we beter aan kunnen sluiten op het meer gangbare (spraak)gebruik. ‘Aircraft’ is algemener dan ‘aeroplane’ en dit verschil kunnen we aangeven door te vertalen ‘luchtvaartuig’ resp. ‘vliegtuig’. Toch is een ‘transport aircraft’ natuurlijk gewoon een transportvliegtuig.
‘Aerodrome’ is een in de internationale (ICAO-)reglementen vastgelegd begrip, dat in de Nederlandse luchtvaartwetgeving met ‘luchtvaartterrein’ aangeduid wordt. Niettemin lijkt mij ‘vliegveldschijnwerper’ voor ‘aerodrome floodlight’ te verkiezen boven ‘luchtvaartterreinschijnwerper’.
De CLT keurt het woord kabine (voor cabin) af en stelt ‘kajuit’ voor. Helaas wordt bij alle Nederlandse luchtvaartmaatschappijen slechts gesproken over ‘kabinepersoneel’ (cabin crew, commercial crew). Anders is het met ‘valscherm’ (voor parachute), dat zich wel enig bestaansrecht verworven heeft. In samenstellingen echter, vooral wanneer er geen sprake meer is van een val, handhaaft het woord parachute zich (remparachute, loodsparachute), ook al zijn er andere mogelijkheden (remscherm).
5. Is een straalomkeerder iemand die een straal omkeert? De CLT vindt blijkbaar van wel, getuige de vertaling van ‘launcher’, nl. 1. lanceerinrichting, 2. lanceerder, met als toelichting bij 2: behorend tot het personeel. Waarschijnlijk om deze reden wordt in de CLT-woordenlijst de voorkeur gegeven aan ‘straalrem (inrichting)’ boven het spontaan gevormde ‘straalomkeerder’ (voor thrust reverser). Behalve dat ik de eerste term niet juist acht (het mechanisme is op zich immers geen rem), zie ik ook niet goed wat er tegen de tweede is. Er zijn genoeg voorbeelden te vinden waarbij een woord op -(d) er geen persoon maar een gereedschap