Gekortwiekt
Dit eerste nummer van de 46e jaargang verschijnt iets later in verband met de helaas reeds geruime tijd durende ziekte van onze eindredacteur, de heer Veering. Zijn groot enthousiasme en zijn onverwoestbare werkkracht maken, dat hij nog vanaf zijn ziekbed de redactiewerkzaamheden zo veel mogelijk regelt, zoals hij dat steeds - nu bijna 25 jaar! - heeft gedaan.
Onder de gegeven omstandigheden zult u begrijpen, dat de brieven over taalkwesties niet direct beantwoord kunnen worden. En het laat zich overigens denken, dat kopij nu extra op prijs wordt gesteld.
Gelukkig wordt de heer Veering nu geholpen door twee assistenten: de heren Van Caldenborgh en Renkema. Drs. J. Renkema is wetenschappelijk medewerker bij de Staatsuitgeverij en bovendien is hij als taalkundig adviseur werkzaam voor de Commissie Duidelijke Taal. Deze commissie - onder leiding van de kamervoorzitter, Dr. A. Vondeling - houdt zich bezig met de vraag: Hoe kunnen we het taalverkeer tussen overheid en burger verbeteren? Drs. P.H.M.J. van Caldenborgh is wetenschappelijk ambtenaar aan de T.H.-Delft bij de onderafdeling der Wijsbegeerte en Maatschappijwetenschappen. Hij heeft verschillende publikaties op zijn naam staan op het gebied van het leesbaarheidsonderzoek.
Het blijkt dat ons Congres van 1975 over ‘De taal van Den Haag’ veel stof heeft doen opwaaien. Daarom hebben wij op onze jaarvergadering van november 1976 weer aandacht besteed aan dit onderwerp. De heer Renkema heeft toen een lezing gehouden over ‘Taalgebruik en spreiding van kennis’.
Deze lezing zal in het februari-nummer worden afgedrukt. In het nummer dat nu voor u ligt, vindt u ook nog enkele bijdragen over de taal van de overheid. Reeds nu kunnen wij u meedelen, dat het februari-nummer voor het grootste deel gewijd zal zijn aan het feit dat de heer Veering dan 25 jaar redacteur is van ‘Onze Taal’.
Zoals men weet, hebben wij ons de laatste jaren de vraag gesteld of en op welke wijze het Genootschap Onze Taal zijn wieken wijder zou kunnen uitslaan. Een vraag, die ook de heer Veering steeds heeft beziggehouden. Voorlopig kunnen we slechts vaststellen, dat wij ons gekortwiekt voelen. Wij hopen echter dat wij met de hulp van de zoëven genoemde assistenten en u allen Onze Taal regelmatig kunnen laten verschijnen en ook aan de voorbereiding van het Congres met voortvarendheid kunnen gaan werken. Naar wij allen hopen te zijner tijd weer onder de leiding van de heer Veering zelf.
Mr. J. Klaasesz, voorzitter