Over het aphorisme
Op 9 april 1976 werd bij Koninklijk Besluit No. 63 het Genootschap van Nederlands Schrijvende Aforisten - als een vereniging van Vlaamse en Nederlandse aforisten - ingeschreven.
's Jaars te voren moeizaam opgericht verkreeg, door de bundeling van die vrij zeldzame schrijvers, het aphorisme dan ook in ons land een mogelijkheid tot ontplooiing, enige erkenning en publiciteit, mede dank zij een literaire (N.C.R.V.) t.v.-uitzending in november van dat jaar. Om de vraag wat nu eigenlijk een aphorisme is te beantwoorden kan niet worden volstaan met ‘een underdog van de Nederlandse literatuur’, of, meer in het algemeen: ‘het knoflook van de literatuur’.
Uit een tal van al dan niet aphoristische definities acht ik een juiste omschrijving: ‘Een bondig gezegde met een anti-climaxiale climax’ (Alec Beaufish).
Dat door het bondige aphorisme tot aforisme werd ingekort is van minder belang dan het karakter er van, daar het aforisme ‘onder-, maar vooral boven de wet, vogelvrij is’. Het noblesse oblige komt dan ook tot uitdrukking, ondanks het feit dat het een halve-, een hele, of soms zelf anderhalve waarheid of onwaarheid kan of mag zijn, mits de climax een schot in de roos zij. Dat dank zij dit karakter het aforisme, in ons land althans, weinig populair was kan aforistisch worden aangetoond door de definitie:
‘Een doorsnee Nederlander is de som van een Kaninefaat en een Calvenijnist, gedeeld door twee’.
Dat de opvatting van die omschrijving - gelukkig - aan terrein verliest, sluit nochtans niet uit dat ‘in de scherts het erts van de ernst besloten ligt’.
Gezien de toenemende belangstelling voor aforismen, juist onder de jongeren, en ondanks de algemene vervlakking van onze ‘vaderlandse moedertaal’, is niet alleen hoop gevend voor het G.v.N.S.A., maar ook en bovenal als ondersteuning aan de grote waarde dat de taal gans een volk is.