Onze Taal. Jaargang 45
(1976)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermdVoor u verder leest!Wij krijgen nogal eens proeven van teksten opgestuurd waarin een Nederlands wordt gebruikt zoals het, volgens de inzenders, er uit zal zien na twee, drie generaties: vol anglicismen. Eind 18e en begin 19e eeuw werd onze literaire taal doorspekt met gallicismen en germanismen.
De hoogleraar Nederlands te Luik, Johannes Kinker (1764-1845), maakte in zijn satirisch tijdschrift Post van de Helikon de taalverbastering belachelijk. Hij laat een muze een Nederlandse ode uit het jaar 2000 declameren: het ‘Frans’ erin is cursief, het ‘Duits’ is gespatieerd gedrukt. Op de volgende bladzijde staat dit vers: Aan een heten Zomerdag. Binnen een kwart eeuw zou het zo ver moeten zijn... De tekst hebben we ontleend aan de prachtige bloemlezing van J.A. Meijers en drs. M.V. Boon, Gaan waar de woorden gaan (Van Goor Zonen, Den Haag, 1970, blz. 216), een voortreffelijk boek dat veel meer aandacht verdient dan het tot nu toe gehad heeft. De samenstellers (J.A. Meijers was de bekende tweede ‘charivarius’ van De Groene) hebben een originele keuze gedaan, o.a. ook uit geschriften over de Nederlandse Taal. Ze hebben consequent de spelling gemoderniseerd. De voetnoten zijn van Kinker zelf. | |
[pagina 48]
| |
Aan een heten zomerdagDe wraak toomt woênd - sidderende, sammelende, dreigende, -
Zo slaat het mijn oor, schoon z'nauw dreunt!
Of moet het, dat 's mensdoms Greuzaamheid
In de lucht zich verkent?
O spiêl! gloênd verft g'ons in de versteunlijkendeGa naar voetnoot1 treurigheid!
Vernederend zwelgt schoon 't oog 't in.
Dat doet zich niet! roept hoog 't harde hart,
Dat zich siddrende spiêlt.
Schoon doet zich 't vaak! wachtet g'u niet aan deze verwijtingen?
Zo spreekt in het dof drommlend zwerk
De Donder, hoe loeînd, zwaar zaertlijker
Dan het murmrende hart.
Verzwindt, vraârt, zwânglt, b'neen in de verstarrende versleigingen!
En als gij uw laatst uur aanraakt -
Denn verstampvoet hij u.
De winter van 't kortduurnd leven -
Zal met een verbroemendst zomerweêr
U ontvestlenGa naar voetnoot5 van 't stof.
Hoe erg pijn'gen 't hoofd - door de vergezellende verwachting krans -
De doornen der vrees - door 't bloemt' heen!
Daar rozen van 't hopend voorgezicht
In het doodsvocht verfaên.
De Grôndl staart - smacht - hijgt in vergenoeging de vertreding aan;Ga naar voetnoot6
Gezinningen vol des kalmtes,
Vervaringen vol der gelatenheid
Bieden zich aan mijn hart.
Daar breekt 't blikGa naar voetnoot7 aan! zink nu in wonderbaarheid zwemmende!
En zwemmende in 't nauw nieuw noodlot:
Daar zeldzaamheid volgend zeldzaamheid
Op hare treden verdraait.Ga naar voetnoot8
Het sterkst broêmndstGa naar voetnoot9 g'straal, 't keum in de betrekking dier onzekerheid
Een scheuderGa naar voetnoot10 in 't rijk der Hondsstar.
O, mangeling! - meer daar 'k henen staar,
'k Mij daar meer in versterk.
Of 't geen tot 't zelfde wederkomtGa naar voetnoot11 en duidelijker daarzijn geeft...
Geen bladdrende middagsheetheid,
Haalt bij de onvervaardenis diens komstigesGa naar voetnoot12
Hier is 't Zon'ngestraal ijs! -
|
|