Onze Taal. Jaargang 45
(1976)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |
[Nummer 4/5] | |
Meer bloot dan naakt?In het succesvolle boek van John Berger, Ways of Seeing (London 1974, blz. 54), dat de tekst van een ook in ons land vertoonde televisieserie over de schilderkunst geeft, staat het volgende te lezen: ‘To be naked is to be oneself. To be nude is to be seen naked by others and yet not be recognized for oneself. (...) Nakedness reveals itself. Nudity is placed on display.’ De Nederlandse vertaling, Anders Zien (Nijmegen 1974, blz. 54) geeft als vertaling: ‘Bloot zijn is jezelf zijn. Naakt zijn is door anderen als bloot gezien worden maar tegelijk niet als jezelf herkend worden. (...) Wie bloot is geeft zichzelf bloot, wie naakt is stelt zichzelf ten toon.’ Het betekenisverschil is duidelijk, vooral ook door de schilderijen die als voorbeeld getoond worden. Wie ‘nude’ is is ‘on display’: stelt zichzelf ten toon, voor anderen, voor iemand (een onbekende) die het tentoongestelde consumeert. Bij een ‘nude’: ‘Women are there to feed an appetite, not to have any of their own’: ze zijn er als voedsel voor de hongerigen; zelf hoeven ze geen honger te hebben. Berger werkt de theorie (die overigens hier niet ter discussie staat) uit met de woorden nude, nudity aan de ene, en naked, nakedness aan de andere kant; de scheidingslijn is nu makkelijk te trekken en de lezer weet waar hij aan toe is. De Nederlandse vertaling werkt met naakt (nude) en bloot (naked). Het is interessant in oude en nieuwe woordenboeken en synoniemenboeken na te gaan, zowel Engelse als Nederlandse, of het ‘klopt’. Maar nog interessanter is het aan mensen te vragen of ze, en zo ja welk, verschil tussen beide woorden voelen.Ga naar voetnoot1) Op zo'n vraag is de aangesprokene uiteraard niet voorbereid: tijdens het gesprek komen de voorbeelden er vanzelf uit. Het een kan wel, het ander kan niet. Soms allebei, althans in een bepaalde omstandigheid. Rijtjes met uitdrukkingen worden opgesteld: bloot slaat dood Zou bloot voornamelijk passen bij datgene wat normaal altijd naakt is? Maar dan is er de uitdrukking: met de billen bloot komen. Van Dale geeft de onverwachte aanwijzing dat bloot ‘enigszins eufemistisch’ ook naakt kan zijn, een voorbeeld: ‘plaatjes van blote juffrouwen’; even verder: ‘een film met veel bloot, met veel vrouwelijk naakt’! De verbinding ‘vrouwelijk naakt’ leidt een nieuwe rij in. Meestal iets langer dan de rij met bloot, tenminste wat mijn ervaring betreft; een woordenboek mag bij deze toets uiteraard niet gebruikt worden. vrouwelijk (mannelijk) naakt | |
[pagina 42]
| |
De voorloper van Van Dale (Calisch 1864) had bij naakt als uitbreiding niet meer dan naaktheid, naaktloper en naaktzadig. De eerste Van Dale (1874) voegde er naaktelijk (‘onbewimpeld, ronduit’) aan toe. Nu, 1976, is het laatstgenoemde al lang verdwenen en zijn er zeventien samenstellingen bij gekomen waarvan naaktstrand de jongste zal zijn. Bij naaktcultuur staat ‘germanisme’ (voor ‘nudisme’), de betekenis van naaktloperij is die van ‘nudisme’. In de nieuwste druk van Koenen (1974) geeft de kwalificatie ‘germ.’ bij naaktkultuur niet, maar vermeldt er wel naturisme bij (in V.D. aanwezig onder naturisme). Koenen heeft een achttal meer dan de bekende -heid, -loper en -zadig, maar geeft als extraatje vergeleken bij V.D. de naaktshow. Als tweede deel van een samenstelling komt naakt voor in V.D. in de woorden: bloednaakt De woorden spreken voor zichzelf. Paddemoeder- en puidenmoedernaakt zijn ‘Zuidn.’; bloednaakt is ‘niet alg.’, piernaakt is ‘gemeenz.’ en priemelnaakt is ‘gew.’ De vertaling van ‘nude’ was ‘naakt’: ‘Wie naakt is stelt zichzelf ten toon’. Hoe staat het met alle naakten van hierboven? Bloot is van den beginne af aan minder in trek geweest als deel van een samengesteld woord, het komt voor in werkwoorden als blootgeven, blootleggen, blootstaan, blootstellen en in woorden als blootshoofds en blootsvoets. Een rijtje als piemelnaakt is met bloot niet te maken; paddebloot en maaiebloot wordt gezegd van een kale jonge vogel, stoppelbloot en schoofbloot van een akker en hazebloot is een zelfst. naamwoord dat ‘hazevel zonder haar’ betekent. Koenen geeft nog bloterd; Van Dale heeft plaats voor de bloterik (van wijlen Mr. Elias?). Er is geen werkwoord naakten noch een samenstelling of afleiding met zo'n werkwoord, maar wel een (agrarisch) werkwoord bloten (land bloten, duinen bloten) en natuurlijk het onmisbare ontbloten dat moet geschieden voordat een geklede zich in naakte toestand bevindt. Opgewonden geworden gaat de gluurder nu in steeds meer woordenboeken bladeren, zoals in etymologische, waarin hij kan vinden dat nude en het Franse nu en naakt in feite van dezelfde woordstam komen als die in gymn(ast), gymn(asium) e.d. verscholen zit. De conclusie van de etymologen dat (ik ben) blut familie is van (ik ben) bloot, ligt zo voor de hand dat men zich voor dom moet achten daar zelf nooit aan gedacht te hebben. En de synoniemenwoordenboeken? Ze helpen nauwelijks bij het probleem van Berger. J. Cauberghe, Nederlandse Taalschat, Brussel - Amsterdam 1957, blz. 758: ‘Bloot is onbedekt, ongekleed; het wordt in ruimer toepassing gebruikt dan naakt. Naakt is zonder klederen, ontbloot van alle bedekking en daardoor zichtbaar.’ Boeken voor puzzelaars als dat van P. Hendriks, Nederlandse Synoniemen, Leiden 1958, blz. 108.
Bloot betekent in 't algemeen: wat niet bedekt is. Naakt, hetgeen niet bedekt is dan met de huid. Het hoofd van een Europeaan is vaak bloot, want zij lichten de hoed op. Het hoofd van de Oosterling is het zelden, want zij houden het voor onwelvoeglijk de tulband af te nemen. Daarentegen is hun hoofd naakt, want zij scheren zich de schedel. De blote grond is de grond waarop men niets gespreid heeft. De naakte rots is de rots, welke met gras noch mos begroeid is. De blote waarheid is niets meer dan de waarheid. Zegt men de naakte waarheid, dan wil dat zeggen: onomkleed, onverbloemd.
Voor we verder gaan, eerst naar L. Brouwers, Het Juiste Woord, Betekenis-Woordenboek der Nederlandse Taal, Brussel 1965 (vierde, herziene druk). Een merkwaardig boek met tienduizenden woorden, gerangschikt volgens ‘begrippen’ en ‘conceptgroepen’. Je staat met stomheid geslagen als je ziet hoeveel woorden er onder één begrip te zamen gebracht kunnen worden en de lezer moet toch echt wel diep onder de indruk zijn van de ontzagwekkende arbeid die de schrijver aan het boek besteed heeft. Wie echter verschillen in betekenissen, raadgevingen bij het gebruik van synoniemen zoekt, komt door dit boek vaak eerder in de war dan op het rechte spoor. Bijvoorbeeld onder ‘eten’ staat een machtig stuk lectuur: tussen honger hebben naar voor den (groten) mast zitten worden een achthonderd werkwoorden en uitdrukkingen opgenoemd, maar de gebruiksmogelijkheden zullen elders gezocht moeten worden. Reclametekstschrijvers kunnen menig artikel ter inspiratie gebruiken: bij ‘eten’, bijv. kiskassen, lekkertanden, lekkerbekken, sipperlippen, smuigen, smikkelen, smeukelen, snuisteren, meuzelen...
Onze woorden moeten we zoeken bij de rubrieken ontdekken en uitkleden. De eerste geeft als bijvoeglijke naamwoorden:
ongedekt, onbedekt, onbekleed, ontbloot, open, blank, blik, blak (zn.), bloot, baar, baarlijk, kaal, ontkleed
en als zelfstandige naamwoorden:
ontdekking, ontbloting, denudatie, onthulling.
De tweede geeft achtereenvolgens als bijvoeglijke naamwoorden, zelfstandige naamwoorden en bijwoorden
ontkleed, ongeschoeid, ongedekt, ongekleed, bloot, gedecolleteerd, halfnaakt, naakt, moedernaakt, bloednaakt, spiernaakt, piernaakt, paddebloot, paddemoedernaakt (zn.), puidemoedernaakt (zn.), poedelnaakt, zo naakt als een pier (puid). naaktheid, nuditeit, naaktcultuur, nudisme. barrevoeter, naaktloper, adamiet, nudist. blootsvoets, barrevoets, op blote bajonetten, blootbeens, blootshoofds, en profond négligé, reinuit (zn.), in para- | |
[pagina 43]
| |
dijskostuum, in adamskostuum, in glasblazerskostuum, in zijn bloot vel, in zijn bloot lijf, in naturalibus, in puris naturalibus. Tenslotte naar de bron waaruit alles stroomt: het grote Woordenboek der Nederlandsche Taal. Dit wijdt (1903, deel II, 2, kolom 2918) een vier kolommen aan bloot: de essentie voor ons is ‘onbedekt, ongekleed. Van menschen; thans gewoonlijk naakt. Van een bepaald deel van het lichaam.’ Naakt krijgt tien jaar later (deel IX, kolom 1351) een zeven kolommen. De essentie daarvan is ‘Van menschen. Geen kleeren aanhebbende. (...) Van lichaamsdeelen: thans vooral van die welke men altijd pleegt te bedekken; bloot daarentegen wordt in ruimer toepassing gebruikt. (...) In de beeldende kunst; ook zelfst. gebruikt: het naakt (fr. le nu), alle afbeeldingen van onbedekte lichaamsdelen.’ Zoals boven gezegd, levert praten en vragen stellen en meningen uitlokken over het hedendaagse verschil in gebruik van beide woorden menig nieuw uitgangspunt op. Wie wil weten of we ze eigenlijk wel genoeg gebruiken om ons er zó mee bezig te houden, kan daarop een antwoord krijgen: volgens het Nederlandse frequentiewoordenboek (zie O.T. nov. 1975) gebruiken we het bijvoeglijk naamwoord naakt minder dan bloot, nl. 19 resp. 24 keer op de 600.000 geschreven woorden en 1 resp. 3 keer op de 120.000 gesproken woorden. In de geschreven groep wint het naakt het ruim van het bloot, namelijk 6 keer tegenover 3 keer. Noch het woord bloot noch het woord naakt komt voor bij de 1346 meest gebruikte woorden in de geschreven en de 1040 meest gebruikte in de gesproken taal. Hetgeen te denken geeft.
J. Veering |
|