slachtoffer de gegijzelde. De VARA-Radio sprak van gijzelhouders (de terroristen), een woord dat uit de diepte van het Germaans is opgegraven; ‘gijzel’ of ‘gisel’ voor gijzelaar is al vele eeuwen volkomen in onbruik.
Hoe hier en daar onder het ‘gewone publiek’ wordt gedacht, bleek uit een ingezonden stuk in de Haagsche Courant van 9-1-76. De schrijver daarvan zegt: ‘Er bestaat nog steeds spraakverwarring tussen de begrippen gijzelaar en gegijzelde (sic!-MCG). Verscheidene dagbladen hebben hun licht opgestoken bij professoren, theoretici die niet in het dagelijks leven staan, maar hun geleerdheid opzoeken in oude folianten en uit-de-tijdse woordenboeken om het gewone publiek voor te lichten. Ze geven daarmee de indruk niet te weten, dat vele woorden hun oorspronkelijke betekenis hebben verloren (...) Daarom zou het juister zijn als alle publiciteitsmedia de afspraak maakten (...) voortaan de bedrijvers van de misdaad als gijzelaars te betitelen en de gedupeerden als gegijzelden, zoals in het vakblad De Journalist in zijn laatste nummer ook zeer juist werd bepleit.’
Als we uitsluitend aandacht schonken aan de ontwapenende argeloosheid, waarmee deze briefschrijver zichzelf tot taaldictator uitroept en bepaalt wat juist is en wat onjuist, zouden we zijn betoog kunnen laten voor wat het is: kletskoek. Maar hij raakt onbewust een paar punten aan die onze aandacht verdienen.
In de eerste plaats het beeld, dat hij zich schept van de hedendaagse taalgeleerde: een - uiteraard zeer verstrooide en wat zonderlinge - figuur, die in zijn zelden geluchte studeerkamer met bijziende ogen zoekt in stoffige, in kalfsleer gebonden folianten, die tot overmaat van ramp door de muizen zijn aangevreten. Voor wie wel eens kennis neemt van publikaties van tegenwoordige taalgeleerden, kan deze romantische maar idiote karaktertekening alleen maar een bron van hilariteit zijn. En toch, is dat beeld, dat niet alleen voor de taalgeleerde is opgericht, nooit af te breken?
En verder vragen wij ons bij het lezen van zo'n brief af: is het Nederlandse volk nu zó dom, dat we dat woord gijzelaar niet goed kunnen leren gebruiken? Er is geen reden om het dommer of intelligenter dan de meeste andere volken te achten. Maar de Vlaamse letterkundige Karel Jonckheere zegt (De Tel. 10-1-76): ‘Wat is Nederland slordig met zijn mooie taal!’ Hij kon wel eens gelijk hebben. Wie lang slordig is vergeet hoe het hoort. Wie lange tijd slordig is met zijn taal, loopt ook de kans de betekenis van de woorden geleidelijk te vergeten.
Intussen zitten we ermee: de verwarring blijft bestaan, niet alleen bij het ‘gewone publiek’, maar ook bij de massamedia zelf, waar sommigen de begrippen niet uit elkaar kunnen houden. Welke mogelijke oplossingen zijn er? ‘Gijzelhouder’ is er een, maar dan vraagt de logica dat de gijzelaar ‘gijzel’ gaat heten. Kunnen we de gijzelaar tegenover de gegijzelde stellen? Als dat iedere moeilijkheid uit de weg ruimt, zou je zeggen: in vredesnaam; 't is een testimonium paupertatis, maar 't helpt. Als we dan maar weten dat de martelaren - want die zijn er ook nog - dezelfde weg zullen opgaan.
Toch nog een taak voor de taalgeleerden, zij het zonder dikke folianten en uit-de-tijdse woordenboeken?
We lazen in De Tel. (22-11-75): ‘Prinses Beatrix en Prins Claus nemen a.s. maandag in het geheim de officiële vlaggen van Suriname mee in hun vliegtuig, wanneer zij zich naar de West begeven om daar de onafhankelijkheidsviering bij te wonen.’ - Ja, zo'n geheim kan best bewaard blijven, als het maar in het geheim openbaar wordt gemaakt.
Onze ministers hebben veel contact met buitenlandse ambtgenoten, ook met Duitse. Dat kan de enige verklaring zijn voor het woordgebruik van de bewindsman die, een aantal vragen om nadere toelichting van een Kamerlid aanhorend, de spreker onderbrak met het beleefde verzoek: ‘Mag ik dit punt even voorwegnemen?’ Met dit voorbeeld voor ogen vertelde het TV-journaal ons, dat minister Gruyters zich had breedgemaakt voor het fiscaal aftrekbaar maken van woningonderhoud.
En een omroepblad deelde mee, dat de stad New York te kampen had met een tekort van vier biljoen dollar. Denkt u daar niet gering over; in Nederlandse valuta naar dagkoers is dat bijna elfduizend miljard. Nullen schieten tekort om daarvan een beeld te schetsen. Maar de schuld ligt bij de Amerikanen, die - evenals de Fransen overigens - op het meest ongelegen ogenblik van een miljard een biljoen maken.
We kennen zij-woorden (in de Woordenlijst aangeduid met ‘v’) en hij-woorden (aangeduid met ‘m’). Maar er zijn ook vele ‘v.(m)’-woorden: vrouwelijke woorden die als mannelijke mogen worden behandeld. Middlesex zogezegd.
Tot de nieuwe mode-artikelen in de woordenbranche behoren ‘wie o wie’, ‘waarom o waarom’ enz. Wij hebben er nu al o nu al genoeg van.
Wat anders is het met nostalgie en nostalgisch. Ditmaal valt de nadruk niet op het taalkundige aspect.
Mr. M.C. Godschalk