Onze Taal. Jaargang 45
(1976)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermdBang zijn voor woorden
| |||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||
dan het versleten verschil van op en in de eerste plaats? Zijn de redes van Kuyper, Schaepman, van Domela Nieuwenhuis geanalyseerd op hun agitatorische technieken en op hun woordgebruik? Hoe staat het met het Zuidnederlands, het Vlaams in de Politiek? Is er een duidelijk onderscheid tussen mannentaal en vrouwentaal in de Nederlandse politieke taal en zo ja, waarom? Deze litanie van vragen kan met gemak vertweevoudigd, verdrievoudigd worden. We weten in het algemeen nog te weinig van ons hedendaags taalgebruik. Een klein taalgebied betekent ook minder mankracht, minder geld voor onderzoek. | |||||||||||||||||
gelijk-willen-hebbenWe zouden namelijk beter inzicht willen hebben in het taalgebruik van hedendaagse politici. Wat is er bijvoorbeeld nog te vinden van de regels, de truken (zo u wilt) van de aloude welsprekendheid in de redevoeringen van de ministers en fractievoorzitters? Dit jaar heb ik in een Duits taalkundig tijdschrift een artikel kunnen lezen over de taal, de spreekstijl, het spreektempo van de Duitse Bondskanselier Helmut Schmidt, over zijn korte zinnen, zijn verbaal activisme, zijn politiek taalgedrag vergeleken met dat van zijn voorganger.Ga naar eind2. Dat moet nog over onze De Jong en Biesheuvel en Den Uyl gemaakt worden. Wat leren wij nu over politieke taal uit zo'n artikel? Het lijkt eerder een klankportret, een spraakportret te geven dan een kenschetsing van de intenties en de eigenaardigheden die daarmee samenhangen. Toch, geloof ik, is zo'n portret waardevol; we zouden er meer moeten hebben. Misschien alleen al om te kunnen bewijzen dat de politieke rede zich op het gebied van woordkeus, zinsbouw en voordracht niet noemenswaardig onderscheidt van andere zogenaamde persuasieve redevoeringen. Er moet immers overtuigd worden. In de parlementaire democratie van de Bondsrepubliek - maar zou het bij ons en bij onze andere buren heel verschillend zijn? - verstaat men onder politiek ‘de concurrentiestrijd tussen belangengroepen; elk wil over de ander op een zodanige manier heersen, dat de door hem vertegenwoordigde belangen voorrang boven alle andere hebben’.Ga naar eind3. Dat betekent dan: een harde taal, een taal van gelijkwillen-hebben. Dat eigenbelang vind je in woorden als: manoeuvreerruimte, gedoogruimte, profijtbeginsel, polarisatie, dekonfessionalisering, neo-confessionalisme, neokolonialisme, trendbeleid, programcollege, afspiegelingscollege; woorden die geen alleenstaand leven leiden, maar beschouwd moeten worden in de politieke kontekst en situatie waarin ze gebruikt worden. Al zouden we alle antwoorden weten op de tientallen vragen, een uiterst verfijnde doorlichting, een kristalheldere beschrijving hebben van het Nederlands in onze politiek, dan zouden we toch nog voorlopig voorzichtig moeten zijn, behoedzaam en aarzelend met de conclusies uit al dat materiaal. Er is immers nog zo weinig tijd geweest om zich over die taal in de politiek te bezinnen. Juist met betrekking tot ons land en onze politieke verhoudingen zoals ze tot voor kort waren, zou je even kunnen schuiven van de taal in de politiek naar de taal in de godsdienst. Voor de bestudering van die taal is een kolossaal apparaat aanwezig. Filologische, cultuurhistorische studies, concordanties, wörterbücher, lexica met uitgebreide artikelen over begrippen die eigenlijk niet zo heel ver van politiek blijken te liggen, of zelfs ermee verbonden zullen zijn, als macht en vrijheid en vrede en woord en verlossing. Die Nederlandse woorden bestaan tegen de achtergrond van eeuwenoude anderstalige teksten. Vernuftige, verrassende en zelfs dichterlijke uitleggingen worden gegeven van zinnen en woorden die zo gewoon lijken.
Hoe goed en ogenschijnlijk gevaarloos het toeven in het gewijde woordenland ook is, we zullen toch terug moeten van de Handelingen der apostelen naar de Handelingen der Staten-Generaal, naar Keerpunt, naar de partijprogramma's, naar de verkiezingspamfletten, naar Tien over Rood. U hebt vanochtend ingespannen en gemotiveerd naar staaltjes van parlementair taalgebruik zitten te luisteren. Maar de gewone t.v.-kijker kijkt niet bijzonder geestdriftig, voor hem zijn parlementariërs de politieke jongens-onder-elkaar, die de krant lezen in de Kamer als iemand zich staat uit te sloven achter de microfoon; hij luistert verwonderd naar de rituele aanspreekvormen ‘meneer de voorzitter’ en ‘geachte afgevaardigde’. Jan Blokker schrijft zijn indruk neer in een column in de Volkskrant (1973) als hij gekeken heeft naar het eerste optreden van het kabinet. Deze column begint als volgt: ‘Wat ik misschien wel het ergste op de wereld vind: de manier waarop een minister achter de regeringstafel glimlacht terwijl een kamerlid hem in parlementaire termen als een lul omschrijft’. Hij gaat in op de interrupties die tijdens een debat worden gevoerd en heeft de volgende onvergetelijke dialoog neergeschreven: ‘Bas de Gaay Fortman: nietes. Berger: je moet eens naar je eigen kijken. Bas de Gaay Fortman: wat je daar zegt, Berger, dat ben je zelf. Berger: meneer de voorzitter, welles. Bas de Gaay Fortman: niet dan? Berger: nee. Bas de Gaay Fortman: o nee? Berger: nee. Bas de Gaay Fortman: dan niet. (hilariteit)’. | |||||||||||||||||
beeldmakersWie volhardt in de lezing van partijprogramma's en beginselverklaringen, begint te gevoelen dat er toch wel wat ernstigers aan de hand is. Hij proeft het geloof in het nooit meer eindigende rijk van geluk, dat zal aanbreken als we maar doen en als we maar geloven wat ‘ze’ ons te doen en te geloven voorhouden. De taal - lees ik in genoemde Duitse beschouwing - heeft in ons politieke systeem de taak om het succes door het werven van kiezers te verzekeren of te vergroten. Vergroting van succes, wat is de bedoeling van de reclame anders dan dat? Waarom, eerlijk gezegd, zou een politieke partij ook niet de raad mogen vragen van beeldmakers en daarvoor betalen uiteraard? Soms loopt het fout, soms heeft de operatie succes. U herinnert zich nog dat op de vroege ochtend of op de vooravond van de laatste verkiezing een grote advertentie in veel kranten stond, die aldus begon: ‘Waarom stemt u eigenlijk P.v.d.A.? Stemt u uit gewoonte op de Partij van de Arbeid? Omdat die partij al vijfentwintig jaar bestaat? U kunt niet uit gewoonte stemmen op de bijwagens van de P.v.d.A.: D'66 en P.P.R. Dat zijn nog maar heel jonge partijen’. | |||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||
Het is u vermoedelijk bekend dat deze methode van reclame maken niet door iedereen werd toegejuicht. Een ander reclamebureau richtte een klacht tot de Codecommissie van de Reclame: de advertentie was in strijd met ethische normen, omdat in de advertentie denigrerende opmerkingen stonden ten opzichte van concurrenten. Om te bewijzen dat hier werkelijk sprake was van oneerlijkheid schreef dit reclamebureau de hele tekst woordelijk over maar veranderde de sleutelwoorden van politiek naar handel: ‘Waarom koopt u eigenlijk een Volkswagen? Koopt u uit gewoonte een Volkswagen omdat die wagen al veertig jaar bestaat? U kunt niet uit gewoonte een bijmerk van Volkswagen kopen: een NSU of een Audi. Dat zijn nog maar heel jonge merken’. De klacht werd door de Codecommissie niet aanvaard: de grenzen van behoorlijkheid en fatsoen waren volgens haar in de advertentie niet overschreden. Ja, wat wilt u eigenlijk? De functie van de taal is hier: mededelen. Het doel is: overhalen iets te doen. In de inhoud van dit ‘doen’ ligt het verschil: wát wil de taalgebruiker graag dat de ander doet? Naarmate hij aan zijn gelijk gelooft, des te meer uiteraard is hij overtuigd van de waarheid van eigen woorden, althans dat mag de hoorder aannemen. Maar ieder kent het schouderophalen van de skeptische Romeinse landvoogd aan het begin van onze jaartelling: wat is eigenlijk waarheid? Onwaarheid als echt voorstellen, is bedriegen, is misleiden. ‘Misleidend’ is zo goed als een vaste uitdrukking geworden in de verbinding met een bepaald type reclame, een bepaald type politiek, een soort epitheton non ornans. In de Volkskrant van II oktober 1975 staan vraaggesprekken met reclamemensen over de aanvallen op de STER-reclame. Hier komt een uitspraak van één van hen: ‘Hypocriet gedoe. Als onze brave christelijke partijen het hebben over misleiding dan zeg ik: politiek is ook een vorm van misleiding. Alleen kunnen wij ons in de reclame dat maar één keer veroorloven. Geen mens die zich misleid voelt, koopt een produkt meer dan één keer’. Misleiding met taal geschiedt door gebruik van op zichzelf schuldloze woorden. Dat kan op een oneindig aantal manieren. Wie dat vaststelt (zoals ik nu), denkt nauwelijks aan eigen kwade manieren: het kwaad is alleen bij de ander. In 1964 schreef de Duitse taalakademie een prijsvraag uit met een wat ouderwets klinkende opdracht: ‘Kan de taal de gedachten verbergen?’ Kenners van de Franse taal horen hier de gevleugelde woorden van Voltaire en van Talleyrand in. Kenners van de wereldliteratuur zullen het spoor van het aforisme vermoedelijk wel tot ver voor onze jaartelling kunnen terugvinden.Ga naar eind4. Bekroond werd een verhandeling van Harald Weinrich over taalkunde van de leugen (Linguistik der Lüge, Heidelberg 1966). Daarin stelt de schrijver nuchter vast, zoals zovele anderen voor hem dat gedaan hebben, dat de taal voor goede, zeer goede en voor kwade, zeer kwade dingen gebruikt kan worden en dat een woord op zichzelf, niets doet; het is de omgeving, de intentie. | |||||||||||||||||
overvloed van knipselsDe gewone man ontmoet de politieke taal bij zijn televisie-kijken, bij zijn krantlezen. Dagelijks kan hij, als hij dat zou willen, een overvloed van politieke woordverschijnselen uit zijn lektuur knippen. Een paar voorbeelden uit de afgelopen maanden: De Volkskrant 6 september 1975. ‘Het probleem is dat ze zo schrikken bij het woord socialisme. Daar moeten we nog over praten, maar als we daar uit komen sluiten ze zich bij de vereniging aan’. Al lezende en al kijkende kan iedereen zulke verschijnselen noteren. Ze zullen in wezen geheel des mensen zijn, ze kunnen op bepaalde ogenblikken ergerlijk zijn, maar ook vermakelijk, of verheugend. In de politiek vallen ze snel op. Ik geef u er een elftal van.
- Oude woorden krijgen nieuwe inhoud of, anders gezegd, ze krijgen op een bepaalde wijze gebruikt een andere inhoud. Kritisch gaat van ‘oordeelkundig, bekwaam tot oordelen, geneigd tot oordelen’ naar ‘oppositioneel, bezwaren hebbend tegen het bestaande’. - Kenmerkend vind ik ook het glibberige van sommige woorden in de politiek of in de politieke randgebieden: wat theologie is, weten wij allen. Het is een meer dan tweeduizend jaar oud woord. We vinden het nu in theologie van de bevrijding, politieke theologie, theologie van de revolutie, theologie van de verontrusting, zwarte theologie, theologie van de ecologie. Een krant heeft de nieuwe inhoud duidelijk gedemonstreerd als hij sprekende over een bepaald type televisieshow het heeft over ‘de theologie van de nieuwe lulligheid’. Op allerlei gebied vinden dit soort verschuivingen plaats. Met opzet, per ongeluk, met een kwade bedoeling, een goede bedoeling? Let eens op een onschuldige uitdrukking als uit de hand lopen, wanneer deze in politiek verband gebruikt wordt. - Door middel van bepaalde woordkeuzen, zinsbouw en andere technieken kan de grens van vaststelbaar feit en mening, van commentaar en suggestie vervaagd worden. Een ander voorbeeld: een foto van een minister, die de schertsprijs van de minst-gefotografeerde ontvangt, heeft als onderschrift de naam en daarachter ‘voorheen fabrikant in smaak- en reukstoffen’. - Opvallend is eveneens de neiging uit te gaan van een | |||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||
tegenoverelkaarstelling van woorden. Het is als in een schooloefening waarbij kinderen het tegenovergestelde van moeilijk moeten invullen, van sterk enzovoorts. Denk eens aan woorden als vrij, westers, progressief, communistisch. Ik citeer uit een boek van P. Vardy (Opstand der studenten, Assen 1969, blz. 44). ‘Vrijheid, gelijkheid, democratie, vrede behoren in het westen analytisch bij elkaar; in het oosten arbeiders en boeren, de opbouw van het socialisme, bestrijding van de klassevijand. Een term als socialistisch is (...) in de V.S. bestemd om alle regeringsinitiatieven die niet in overeenstemming met de industriële bonden worden opgezet, te discrediteren, zoals de ouderdomsverzekering, de algemene ziektekostenverzekering’. Het is trouwens veelzeggend dat een woord als westers meer en meer in een nevelige hoek verzeild raakt: het wordt dikwijls alleen nog maar tussen aanhalingstekens gezet, tekens die doen denken aan een soort verontschuldiging voor het feit dat zij (de anderen) niet of niet meer bij dat ‘westen’ horen.
- Meestal als allereerste wordt opgemerkt het eufemisme; dat is het mooi zeggen, het versluieren, het verhullen.Ga naar eind5. Eén van de huiveringwekkendste uit de Nederlandse taal vind ik democratisering van geweld in plaats van gijzeling. Sommigen rekenen ook bepaalde typen afkortingen tot de eufemismen: in NAVO zou dan Atlantisch bewust verborgen zijn. Ik geloof aan deze bewustheid niet. Een mooie beschouwing van dit soort taal is te vinden in het boek van H.J.A. Hofland, Tegels lichten, Amsterdam 1972, blz. 158; hij zegt daar dat de eufemistentaal tenminste twee effecten heeft. Zij verdoezelt conflicten en geeft aan de geoefende gebruikers de afstand van het gezag.
- Heel dicht liggend naast de eufemismen, leiden de imponeerwoorden hun belachelijk bestaan. Imponeerwoorden, ook wel mandarijnentaal of doktorandussentaal genoemd. Daarover is al zóveel gezegd dat we moeten oppassen zelf geen mandarijnentaal uit te slaan om nog iets nieuws daarover te kunnen beweren. Soms komen die imponeerwoorden heel onverwachts; misschien zijn ze helemaal niet zo bedoeld. Een merkwaardig voorbeeld daarvan is het volgende. Op 20 oktober 1973 verschijnt in de Nederlandse bladen een pagina-grote advertentie waarin sympathie gevraagd wordt voor Israël. Zoals te doen gebruikelijk bij dit soort advertenties wordt de tekst ondertekend door een aantal min of meer bekende Nederlanders. Zes dagen later een ingezonden stuk in de Volkskrant: het verzet zich tegen die sympathie en zegt onder meer: ‘Meester, Jonkheer, Prof., dr., dr., dr., Prof., dr., mr., Jonkvrouwe, mr. zijn de titels van de ondertekenaars van de advertentie. Zo tracht men het gepeupel te imponeren’.
Bij het verschijnen van het rapport van de Commissie Vondeling gaf J. Th. J. van den Berg in de NRC 31 augustus 1974 een beschouwing getiteld ‘Exhibitionisme is geen politiek’. Hij zei daarin betreffende dat rapport: ‘Politici hebben, hier in Nederland nog wat meer dan elders, belang bij onduidelijk en onhelder taalgebruik. Voor een deel gaat het om een restant van de oude en nog maar gedeeltelijk uitgeroeide regentenmentaliteit’. Met zijn conclusie, die overigens niet nieuw is, kan men het eens zijn. Behoudens de toevoeging ‘in Nederland nog wat meer dan elders’. Voor zover ik dat kan zien, is het in de ons omringende landen zeker niet beter en evenmin slechter op dit punt dan hier. Van tijd tot tijd gaat de zweep over die wollige taal, hetzij door de ironie van een cabaretier, door de satire van de columnschrijver, hetzij door de speelse woordgrappen van de opinieweekbladen of de analyse van de politieke commentator. Plotseling zien we dat wat we als serieus ervaren hebben, gewoon onzin is. Laten we innig hopen: ook als eigen politieke keuze dodelijk geraakt wordt.
- Er is ook een ander soort, eigenlijk wel sympathieke imponeertaal die je tegenkomt bijvoorbeeld in de NRC 14 september 1974. De fotograaf Ed van der Elsken terug uit Bangladesh: ‘Een grote bek, dat is ook ontwikkelingshulp. We moeten ons niet laten besodemieteren, we moeten weten waar onze poen blijft’. Deze imponeertaal heeft het voordeel dat we weten waar we aan toe zijn. Dat onverbloemde gaat te ver, zegt men soms. Denk aan Vredeling september 1974, of aan Groenevelt, nauwelijks tien dagen geleden: hij zorgde voor een kop in de krant betreffende een bekende fabriek; die gedraagt zich - zei hij - als een complete uitzuiger. Het is soms ook de taal van de actiegroepen. Waarover een krant in januari 1974 zegt: ‘Het taaltje van de actiegroepen is zeer nuttig voor storende, signalerende en corrigerende functie van de actie, maar onbruikbaar voor het beleid’. Let op de werkwoorden: signaleren, storen, corrigeren.
- De mogelijkheid om een andere kijk op de dingen uit te drukken door een ander woord voor het gelijke ‘ding’ te gebruiken. Ieder van u kan een rijtje maken als: terroristen, extremisten, raddraaiers, bendeleden, enzovoorts. En daarnaast: vrijheidsstrijders, guerrilla-vechters, revolutionairen, helden. Tijdens één van de uitzendingen in deze maand van de radiorubriek WORDS van de BBC werd gewezen op het feit dat grote meerderheid van de Engelse kranten in bezit is van Conservatieve eigenaars. Als een linkse leider een flinke rede houdt, heet die in deze kranten oorlogszuchtig, schel, kras, bombastisch. Een hoofd van een communistische staat wordt verondersteld te razen, te tieren. De Conservatieve leiders geven een ernstige waarschuwing.
- De politieke taalgebruiker kan de bedoeling hebben om met een woord of met een woordgroep de ander volkomen klem te zetten, vast te pinnen op een plaats waar hij niet meer vandaan kan. Een beroemd voorbeeld is ooit geweest langharig tuig, een woord dat net als het woord geuzen ook als een erenaam gebruikt kan worden. - Ik wijs u op het verschijnsel dat bepaalde woorden geweldig met bij-effecten belast worden. Er ontstaat dan een zekere schroom om ze nog te gebruiken; ik bedoel de zogenaamde nieuwe ‘vieze’ woorden als: defensie, winst, bedrijfsleven, aandeelhouders, inspraak, democratisering. Mooi is in dit verband de uitspraak die staatssecretaris Van Hulten op 14 oktober deed met betrekking tot de kabeltelevisie. Hij had het over commerciële organisaties als krantenbedrijven ‘zonder dat daarbij moet worden gedacht dat commercie een vies woor dis’. | |||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||
- En tenslotte: het overbekende verschijnsel van de slagzin (Van Dale keurt slagzin goed, en slagwoord af). Laten we het verschijnsel met een mandarijnenwoord noemen sloganistiek, te verdelen in metaforische en ametaforische sloganistiek: slagzinnen met beeldspraak en slagzinnen zonder. Je kunt met een slogan veel dingen tegelijk zeggen; de lezer met een paar woorden een ‘handvat’ geven om iets aan te pakken. Het nadeel is echter dat je met een slogan toch onduidelijk kunt zijn, dat je te makkelijk mensen meekrijgt, dat je de dingen te simpel voorstelt. Ieder van u kan er zonder moeite zo een vijf tot tien uit z'n mouw schudden. Als: eerlijk delen in een schoon land, de 200 van Mertens, er zijn geen simpele oplossingen, law and order, de zwijgende meerderheid, zionisme is racisme, de meeste mensen willen meer, de dominotheorie, ik pas wel op de winkel, ich bin ein Berliner, laat duizend bloemen bloeien. Marx was een taalkunstenaar; zijn beroemde zin uit 1848 ‘Ein Gespenst geht urn in Europa’ heeft tientallen navolgingen gevonden: telkens waart een spook van de --- door een bepaald land of een bepaald gebied.Ga naar eind6. | |||||||||||||||||
communicatieprocesNatuurlijk zijn de woorden die ik hier zo achteloos licht uit de onmeetbare hoeveelheid bedrukt papier maar dode eenlingen, los van hun omgeving. In zoverre kan ik zelf van misleiding beschuldigend worden, maar ik zou niet weten hoe het op dit ogenblik anders moet. We zouden lange delen tekst moeten bekijken en die beoordelen vanuit het complexe geheel van het communicatieproces, dat deskundigen u kunnen uitleggen: het hele kader van zender - boodschap - kanaal - ontvanger. Hoever gaat de geloofwaardigheid van de zender bij de hoorder? Leest de lezer om zich in zijn politieke groepsgebondenheid bevestigd te voelen? Wat is zijn gewenning aan bepaalde vormen van berichtgeving? Hoe selecteert hij? Dan zien we nog maar af van alle andere factoren als de opmaak, de typografische en stilistische leesbaarheid. We letten niet op allerlei verfijnde, bedrieglijke afleidingsmanoeuvres naar de sensatie, het schandaal enzovoorts. We richten onze aandacht alleen op het politieke nieuws: het bericht. Waar staat die tekst? Bovenaan? Onderaan? Op welke bladzijde? Neem eens een proef: koop dinsdag (maandag is de sportkrantdag) een exemplaar van tien landelijke ochtendbladen en avondbladen, vergelijk waar en hoe bepaalde berichten gebracht zijn. Het is die totale structuur die ons duidelijk maakt hoe woorden werken, waarom ze soms van betekenis veranderen, of ook in de politiek, gewoon onmogelijk worden, tenzij men daarmee een heel speciaal effect wil bereiken. | |||||||||||||||||
speciale klankZo'n uitwerking heeft een Duits woord of een kwasi-Duits woord te midden van het Nederlands. Na de woorden überhaupt, Stehgeiger en Ausputzer hebben zich niet veel nieuwe Duitse woorden na 1945 in ons Nederlands genesteld. Woorden als Blut und Boden en het wel uiterst macabere Endlösung bezorgen ons een schok. Zodra een politiek commentaar een onzorgvuldig gebruik van dat laatste woord maakt, kan hij rekenen op ingezonden stukken. Dit Duits brengt in de Nederlandse politiek en daarmee verwante beschouwingen een klank die de hoorder direct herkent. We hebben een paar dagen geleden een Surinamer in ons parlement de Nederlanders horen noemen: Herrenvolk. ‘We hebben geen enkele behoefte aan een soort Staatspolizei’, zei een Nederlandse burgemeester die tegen een eenvormig politiecorps is. De minister van Landbouw geeft een mening over de hulp bij de verregende oogst 1974. Hij zegt: ‘Van een soort Arbeitseinsatz kan geen sprake zijn’. De minister-president in een rede in april van dit jaar: ‘De uitvoering van openbare werken, de autobanen, de rücksichtlose opvoering van de bewapeningsindustrie’. Een kop in een weekblad in juni van dit jaar over een rel bij een Tilburgse onderwijsinstituut: ‘Een Roomse Ariër-verklaring tegen lastige docenten’. Een afschuwelijk voorbeeld van een woord op een verkeerde plaats was zeer onlangs te vinden in een advertentie in een oost-Nederlands advertentieblad (foto ervan in Adformatie 23-10-1975). Een slager, die waarschijnlijk niet wist wat hij deed, schreef in zijn reclame: ‘Bij ons gaan deze week de prijzen aan de wurgpaal: verse worst f 3,95, soepvlees f 2,95’. Een onheilspellend effect heeft ook ons oorspronkelijk Nederlands woord apartheid, via het Afrikaans verspreid. | |||||||||||||||||
verbaal geweldTijdens de gesprekken die ik als voorbereiding op het thema van vandaag met velen heb gevoerd, heb ik gehoord: ‘Politiek is ervoor zorgen dat de ander geen gelijk krijgt’. Dit is een wel wat hardere omschrijving dan de bekende poëtische definitie ‘de kunst van het mogelijke’. ‘Politiek’ in de zin van een staatskunde die mij verderfelijk voorkomt, kan men ondergaan als ‘onderdrukking’. Onderdrukking betekent altijd geweld in een of andere vorm. Bijvoorbeeld ook: verbaal geweld. Aan de ene kant is verbaal geweld een alweer verslijtende mode-uitdrukking voor van alles en nog wat als het maar met een ongewenste poging tot overtuiging door woorden samenhangt, aan de andere kant toch nog een bruikbare term voor een aantal zaken die bij ons onderwerp passen. Ik noem u onder andere de ophitsende, tot haat en moord opzwepende, op een irrationeel driftleven speculerende politieke redevoeringen. Het zou wel eens kunnen zijn dat die in de streken waarin wij leven, hun tijd gehad hebben. Wij kijken wat ongelovig bij historische terugblikken op de televisie, bijvoorbeeld als het om de tijd van 1930 tot 1945 gaat, en stellen ons (misschien zeer onnozel) voor dat dit verbale geweld - zo het dan ooit hier voorgekomen is - nooit zal terugkeren. Ook niet het omgekeerde? De in vloeipapier verpakte zwakte zoals we die zouden kunnen constateren in de fameuze zin van de Nederlandse minister-president in maart 1938 over de radio: ‘Ik verzoek de luisteraars dan ook wanneer zij hunne legersteden opzoeken, even rustig te gaan slapen als zij dat ook andere nachten doen’. Bij het verbale geweld hoort ook het zogenaamde platpraten, platpraten niet in de zin van onbeschaafd spreken, maar (voor degenen onder u die de ouderwetse spraakkunst nog kennen) plat als ‘bepaling van gesteldheid’: | |||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||
ik praat hem plat. Het is een type autoritaire taal dat moeilijk te omschrijven, niet goed exact te formuleren. Ik zou u veel voorbeelden moeten geven. Het is een taalgebruik dat een enkele keer nog aan de officiële kant van het loket gehoord kan worden. Woorden, zinnen met enig omhaal, met verwarrende termen, die in feite niet veel anders zeggen dan: ‘Wat goed voor u is, dát maken wij wel uit’. Niemand zegt die vijf woorden achter de komma. Maar hun klank, hun kleur is soms te merken in de taal van politici. Zij lopen in burger, dat is hun geheime uniform van de autoritaire deskundigheid; hoe wij moeten leven, dát maken zij wel uit. | |||||||||||||||||
corrigerende codekreetPolitieke taal levert voor de beschouwer gelukkig niet altijd kommer en kwel op. Amusant kan taal van de politiek worden als we gaan letten op wat onlangs de corrigerende codekreet is genoemd. De naam corrigerende codekreet komt van mr. A. van Walsum (NRC 7 april 1975): het is een kleine toevoeging die om eventuele verontrusting in eigen parochie te vermijden, een bepaalde uitspraak een kleine draai de andere kant op geeft. Van Walsum gebruikt de naam bij wat hij noemt progressief taalgebruik. Het woord is echter mijns inziens overal van toepassing, ook op wat ik zelf zeg. In het Vaderland van 20 september 1974 na de gelukkige ontknoping van het gijzelingsdrama in de Franse ambassade in Den Haag wordt in een hoofdartikel geschreven onder andere dit: ‘Het was gisteren - en het is vandaag nog - een dag om terecht trots op te zijn. Trots op een koelbloedige regering, aan wie in het verleden zo veel blunders zijn verweten’. Trots op iets dat nu is, maar die trots mag niet te ver gaan, want vroeger was er geen reden om trots te zijn. Een ander voorbeeld: de ministerpresident, zoals zijn redevoering over de rol van de vakbeweging gedrukt staat in de Staatscourant van woensdag 8 oktober 1975: ‘Die vakbeweging heeft niet alleen het recht maar ook de plicht zich rekenschap te geven van de ontwikkelingsgang van de economie en van de werking van het maatschappelijk stelsel. Daarom ook vind ik het voldoening gevend dat het NKV zijn visie ter visie heeft gelegd’. En nu komt de codekreet: ‘Zoals ik het ook een goede zaak vind dat de werkgeversorganisaties er steeds meer toe overgaan hun visie over allerlei maatschappelijke vraagstukken te publiceren en ter discussie te stellen’. | |||||||||||||||||
reeksen -ingEigenlijk misleid ook ik u, want ik spreek alleen over woorden. Geweld is woord met een wijde gebruiksmogelijkheid: het verbale geweld, het structurele geweld, het informatiegeweld. In ons verband gaat het me om het informatiegeweld: er komt teveel informatie, zoveel informatie zelfs dat we geen informatie meer willen hebben. Het meest invloedrijke deel van dat informatiegeweld is waarschijnlijk niet eens zo zeer het verbale als wel het visuele. Nu echter moeten we ons bij de woorden houden; de naakte woorden: klank, inkt. Puur wat de vorm betreft is de taal van de politiek niet adembenemender dan welke andere groepstaal dan ook. In veel opzichten vloeit politieke overtuigingstaal over in een samenstel van regeerderij-termen: de dingen moeten geregistreerd worden, er moet een coördinatiesysteem zijn, waarin ik de belangen moet kunnen uitzetten en van waaruit ik het heden moet kunnen beoordelen en de nabije toekomst zo niet voorspellen dan wel waarschijnlijk moet achten. Opvallend is het - maar dat geldt ook voor andere groepstalen - dat daarin een type samenstelling voorkomt, dat een kwart eeuw geleden nog door strenge meesters verworpen zou zijn. Een beleidsombuiging zegt niets van de ombuiging maar iets van het beleid: dus liever een ander beleid of (analytisch een ombuiging van het beleid). Zo zijn er nog vele te noemen. De toch al moeilijk toepasbare regel van 1950 blijkt niet meer te handhaven. We vinden voornamelijk abstracte woorden; hele reeksen met het achtervoegsel -ing, bijvoorbeeld: geluidshinderbestrijding, geluidhindervergunning, geluidhinderzonering, bestemmingsplanherziening, onderwijsstimulering, belangenbehartiging, functieverschuiving, inkomensverdeling, inflatiebestrijding, structuurverandering, mentaliteitsombuiging, beleidsvorming, gewestvorming, machtscheiding, schaalvergroting, beleidsopvatting, lastenontwikkeling, lastenverdeling. Ook woorden als: stiltekarakter, stiltegebieden, voorbereidingsbesluit, inflatiecorrectie, werkgelegenheid, welzijnsaspect, verkeersleefbaarheid, democratiseringsstreven, legitimiteitscrisis, afwentelingsmechanisme. Woorden vallen niet uit de boom: ze worden gemaakt. Evenmin als Nederland als economische eenheid niet zonder inpassing in grotere gehelen, zonder samenwerking met anderen leeft, evenmin leidt onze taal een geïsoleerd bestaan. Het zou de moeite waard zijn, te onderzoeken van waaruit onze politieke taal ‘gevoed’ is en wordt. Het Engelse en vooral het Amerikaanse Engels zal, men mag dat wel aannemen, daarin een niet onbelangrijk aandeel hebben. Het 782 bladzijden tellend woordenboek The New Language of Politics, van de N.Y.-Times-columnist, ex-ghostwriter van Nixon, William Safire is een ‘must’ voor de beginnende student van ‘westerse’ politieke taal. En daarnaast moet hij bladeren in de Grandiloquent Dictionary (het woordenboek van de grootspraak) en het woordenboek van de Buzz Words, a Guide to the Language of Leadership: zoemwoorden. Woorden uit ‘that great buzzword factory on the Potomac’.
In Europa is, althans voor zover ik dat heb kunnen overzien, de verbinding taal en politiek het meest diepgaand bestudeerd in het duitstalige gebied, met name in de Bundesrepublik en in de DDR.Ga naar eind7. Twee factoren hebben tot deze studie aangezet. Ten eerste de afrekening met het nazi-Duits, de opruiming van de de laatste resten, het onderzoek naar het ontstaan van dit Duits, zijn oorzaken en zijn gevolgen. Wie de literatuur hiervoor wil bestuderen, moet daarvoor wel enige maanden uittrekken. Woordenlijsten, woordenboeken, taalkundige essays, politieke essays, sociologische verhandelingen en zeker niet alleen in het Duits. Er zijn zelfs pogingen gedaan om te bewijzen dat het Duits bij uitstek geschikt was om nazitaal te worden.Ga naar eind8. Op taalkundige gronden is dat natuur- | |||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||
lijk onmogelijk. Trouwens, het is een gruwelijke vergissing te geloven dat de dingen verdwijnen als je de woorden maar verbant of verandert. Duidelijk zegt ook Van Nieuwstadt dat in een van de eerste studies die aan de Nederlandse nazi-taal zijn gewijd: ‘Zo'n jacht op woorden is, gemeten aan de werkelijke kans dat fascistisch taalgebruik in een gemoderniseerde opmaak weer actueel wordt, even machteloos als de opsporing en berechting van ex-nazi's’. Een gelijksoortige opmerking vinden we in zijn artikel over de verhouding tussen taal, ideologie en maatschappij. Tot eenzelfde conclusie komt de tweede studie over de Nederlandse NSB-taal, die van prof. dr. M. van den Toorn: ‘Voor de aanhangers van door een ideologie gevoede taalbeschouwing is dat (d.w.z. het feit dat weinig mensen helemaal immuun zijn voor de invloed van vals taalgebruik, J.V.) een reden geweest om de taal voor dit soort gebeurtenissen verantwoordelijk te stellen. Dat is echter volstrekt onbewijsbaar’.Ga naar eind9. De tweede drijfveer tot de studie van de verhouding taal en politiek is de langzame maar duidelijke uiteengroeiing van de twee ‘duitsen’, de verwijdering van het Duits van het ‘westen’ en dat Duits van het ‘oosten’. Ook daaraan is al een bijna onafzienbare reeks geschriften gewijd. Er is een Van Dale voor de Bondsrepubliek: Duden uit Mannheim en een Van Dale voor de DDR: Duden Leipzig. U begrijpt dat de verleiding groot is op dit ogenblik een keuze te doen uit die lijst van woorden die in het ene woordenboek wèl en in het andere woordenboek niet voorkomen, of een vergelijking te maken tussen de omschrijvingen van woorden die in beide Duitse Van Dale's staan, vooral als het woorden betreft als kapitalisme, democratie, socialisme en andere. Er is, eigenlijk gelukkig maar, nu geen tijd voor. In deze taalstrijd speelt uiteraard mee het feit dat de twee staten, uit één overwonnen staat geboren, de Duitse taal als het allerlaatste maar ook het sterkste gemeenschappelijk bezit hebben. De oostelijke staat verwerpt de gedachte dat dit feit nog iets betekenen kan voor een eventuele hereniging. Een gemeenschappelijke moedertaal over meer dan één land verdeeld, betekent vanzelfsprekend niet het bezit van een gelijk politiek systeem in die landen. Het kan een reden, een aanleiding tot wat sentiment zijn, tot verlangen naar wat misschien vroeger geweest is en nu heel mooi lijkt, meer niet. Taalkundigen van de DDR verwijten sommigen van hun westelijke collega's dat zij het gegeven van de gemeenschappelijkheid van de taal in dienst stellen van de heersende klasse, van de wraakzucht en van een aanval op en onderdrukking van de oostelijke staat. Het is wellicht ook mede deze afkeer van vermeende of echte westelijke veroveringszucht die de felheid verklaart waarmee zij zich verzetten tegen de meningen:
Hun die westerse talen beter en geschikter vinden om er volgens de wetten van de logica in te denken, wordt neokolonialisme en racisme verweten. Niet de taal bepaalt ons beeld van de wereld, want als dat zo zou zijn dan zouden er even zoveel wereldbeschouwingen zijn als er talen bestaan. De strijd tussen het ene Duits en het andere Duits, kunt u zeggen, is onze zaak niet. Of heeft datgene wat daarachter verborgen ligt toch meer met ons te maken dan we denken? In ieder geval kan de kennismaking met die strijd ons inzicht in de verhouding politiek en taal verscherpen. Inzicht in de verschillen tussen wat met dezelfde woorden binnen een zelfde taal, hemelsbreed gemeten op een paar meter afstand, bedoeld wordt, versluierd, geopenbaard. En niet alleen met woorden die vanouds wat betekenis betreft zoveel kanten hebben, maar ook met begrippen die eens nog koel-technisch omschrijfbaar waren, als klassestrijd, democratie, manipulatie, agitatie. Woorden die nu niet meer zonder partij-kiezen gebruikt kunnen worden. | |||||||||||||||||
bedrog en vervuilingKunnen we ons wapenen tegen bedrog door taal? Natuurlijk. De school kan de jonge mens de eerste systematische oefeningen bieden in de bedrevenheid om zich tegen allerlei vormen van dit bedrog te verweren. Het gaat om wat de onderwijsdeskundigen taalsensibiliteit en defensief lezen noemen. Valse argumentatietechnieken doorzien; vooroordelen, clichés ontmaskeren: kortom onraad leren ruiken. Kunnen we, wat politiek, overheid, ideologie enzovoorts nu al van taalvervuiling spreken? Als u wilt, ja of ten dele ja: maar dan moet u wel precies weten wat u onder die term verstaat. U kunt beter omschrijven wat u met het waarschuwende gebruik van die term wilt bereiken. Bijvoorbeeld streven naar uitbanning van vaagheden. En dan? Is dat het terugbrengen van de waarheid in woorden? Iedere politicus kan net als iedere andere taalgebruiker in woorden dingen stoppen die daar tot op dat ogenblik nog niet waren. Hoe moet ik de waarheid schrijven? Lees voor u daarop een antwoord geeft, ook eens het opstel van Bertold Brecht: Fünf Schwierigkeiten beim Schreiben der Wahrheit. (1949) Niet weinigen van hen die ik uit de kringen van Onze Taal ken, zijn in een zeker negatief, gelaten pessimisme gekomen: niets helpt meer, de definitieve afstomping is begonnen. Ik geloof dat niet. Er zijn toch genoeg tekenen dat het publiek zich niet helemaal murw heeft laten beuken. Er is nog genoeg twijfel, achterdocht, er is het wapen van de ironie, dat woordenzeepbellen uiteen doet springen, woordendamp doet oplossen. Woorden doen geen zeer, slaan des te meer, zeiden wij | |||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||
als kinderen al. Woorden bewijzen niets, je hoeft er niet bang voor te zijn, je hoeft er evenmin bang van te zijn, je moet er ook niet het paradijs van verwachten. Kijk naar de dingen achter de woorden, laat je geen knollen voor citroenen verkopen. |
|