Doorlaten
In Onze Taal 44, no. 3, blz. 12/13, houdt O. Bottema een pleidooi voor het woord ‘doorlaatbaar’ in de betekenis van ‘(water) kunnende doorlaten’.
Het komt mij voor dat moeilijk bezwaar kan worden gemaakt tegen het vormen van nieuwe woorden met de uitgang ‘-baar’, mits men daarbij niet uit het oog verliest dat ‘-baar’ pleegt te betekenen: ‘-kunnende worden’. Prikkelbaar is men, wanneer men gemakkelijk geprikkeld kan worden, toelaatbaar is iets wat toegelaten kan worden en een doorlaatbare dam zou er dus een zijn welke men kan doorlaten (hoe men zich dat dan ook zou moeten voorstellen).
Daarentegen kunnen woorden op -end wel degelijk ook een potentiële betekenis hebben. Een kwakende eend is weliswaar alleen dan een kwakende eend wanneer zij inderdaad bezig is te kwaken, maar een krakende traptrede is een traptrede die kraakt of kàn kraken en openslaande deuren zijn deuren die kunnen openslaan. Een staande klok blijft een staande klok wanneer hij op de grond ligt en een Engels sprekende Chinees doet ook wel eens iets anders dan Engels spreken.
Ik stem dus voor een doorlatende (of desnoods een poreuze) Oosterscheldedam en hoop met het bovenstaande een onderhoudende bijdrage tot een boeiende discussie te hebben geleverd.
J.W. van Doesburgh, Bonn