Haar
In het blad Commentaar (Centrale voor hogere functionarissen bij Overheid en Onderwijs) 23-1-1975 komt in een taalrubriek het volgende voor.
Een geheel ander probleem is de zogenaamde haarziekte. Dit is het gebruik van het bezittelijk voornaamwoord ‘haar’ in plaats van ‘zijn’, zoals bijv. stond in een brief van de CHA: het bestuur en haar doeleinden... Deze haarziekte is een kwaal waaraan helaas vele ambtelijke stukken lijden.
Toch is het gebruik van dit bezittelijk voornaamwoord soms heel moeilijk, zoals bijv. in de opmerking over een mannelijke minister: Zijne Excellentie is tot haar spijt... Hier is het woord haar volkomen juist toegepast, omdat het woord (maar niet de man) vrouwelijk is!
Het omgekeerde doet zich voor in de volgende zin: De wijfjesolifant en zijn jong... Hier is het woord olifant mannelijk en het blijft dit ondanks de toevoeging van wijfje. In de spreektaal zal men echter met de mannelijkheid van de vrouwtjesolifant wel geen rekening houden.
Let wel, er staat dat haar ‘volkomen juist’ is, m.a.w. daaraan kan geen twijfel bestaan, ondanks het feit dat de Excellentie (eveneens zonder enige twijfel) een man is. En datzelfde zou dan ook moeten gelden voor andere titels als b.v. Majesteit, Doorluchtigheid, Hoogheid, Heiligheid, die eveneens vaak worden gebruikt zonder aansluitende vermelding van de betrokken (mannelijke) titularis.
Deze travestie doet mij onwezenlijk aan, ook al is het jaar 1975 dan uitgeroepen tot het jaar van de vrouw. Ik meen, dat mijn twijfel een voedingsbodem heeft in de regels die worden gegeven in de leidraad (paragrafen 7 t/m 10) van de Woordenlijst van de Nederlandse Taal.
Daarin staat (par. 7, onder c), dat bij persoonsnamen (minister, babbelkous, wipneus, enz.) de voornaamwoordelijke aanduiding afhangt van de sekse, indien deze uit de samenhang blijkt, en niet alleen van het genus.
Nu zijn in het algemeen deze woorden in de lijst vermeld met één van de toevoegingen: ‘m’, ‘v. (m.)’ of ‘o’. Achter het woord ‘excellentie’ staat echter ‘v.’. Dat zou dus kunnen betekenen, dat de genoemde regel niet op dit woord van toepassing is. Edoch, in par. 9 lees ik: ‘Daarentegen hebben wij (de samenstellers van de woordenlijst), bij het toepassen van de regels in de lijst, ons niet steeds afgevraagd, of een woord soms de vlottende grens tussen abstractum en concretum overschreed en dus in aanmerking kwam voor het distinctief ‘v. (m)’. En wat verder in deze paragraaf (wijd gedrukt): ‘dat aan de gebruikers van deze lijst vrijheid wordt gelaten om in de gevallen waar de opvatting als concretum de enig mogelijke is, het woord (met het distinctief “v”) als een hij-woord te behandelen’. Deze vrijheid is opzettelijk gegeven, aldus de samenstellers, om te voorkomen, dat bij het streven naar eenvoud en gemakkelijke hanteerbaarheid, de feitelijke toestand geweld wordt aangedaan. Op grond van het voorgaande is mijn gevolgtrekking, dat het zeker niet in strijd is met de grammatica van onze taal, indien wij schrijven: ‘Zijne Excellentie is tot zijn spijt....’. Bedenkt men daarbij, dat de travestie van ‘zijn’ tot ‘haar’ een onwezenlijke weergave is van de feitelijke toestand, dan is het blad Commentaar besmet met de haarziekte.
De Commentaar-schrijver vervolgt in zijn artikel: ‘Het omgekeerde doet zich voor in de volgende zin: ‘De wijfjesolifant en zijn jong’. In zijn gedachtengang had er m.i. moeten staan: ‘Hetzelfde doet zich voor’. Hiertegen heb ik geen verweer, omdat de regels van het groene boekje (par. 7, onder b) deze uitspraak uitdrukkelijk bevestigen. Ik vraag mij echter wel af, waarom deze uitzondering wordt gemaakt, omdat ze niet logisch past in het geheel van de gegeven voorschriften. De voornaamwoordelijke aanduiding van ‘wijfjesolifant’ is ‘zijn’, maar van ‘olifantswijf’ is ‘haar’; waarom?
Ir. M. Goote, Den Haag
(Red. Zonder twijfel: de sekse geeft de doorslag. Het meisje en haar moeder. De Excellentie (man) en zijn werk. De regel betreffende de wijfjesolifant is inderdaad verwarrend en ondoorgrondelijk.)