‘De A.B.N.-Kernen staan in het zilver, want zij gedenken vandaag blij en ook een beetje trots dat ze al 25 jaar voor een goede zaak in het strijdperk staan. Bij zo een heuglijke viering laat men gewoonlijk Thebaanse trompetten schallen, ziet men met enige verrukking om naar de afgelegde weg en verheerlijkt men in wat verheven oratorische zinnen al het mooie dat er is geweest. Het is goed dat dit gebeurt, want er bestaat reden toe: 25 jaar lang zijn uit elke generatie opnieuw jonge mensen opgestaan om voor een zaak te ijveren waarmee geen geld was te verdienen of een vet betaald baantje in de wacht te slepen. Die jongelui hebben dat werk vrijwillig op zich genomen, ook al was er meestal moed toe nodig om in een niet altijd gunstig reagerend milieu voor het goede recht van deze zaak uit te komen. Het is altijd veel makkelijker zich met de stroom te laten meedrijven dan te trachten de sleur te doorbreken en voor het betere te pleiten. Om die 25 jaar edelmoedigheid mogen vandaag de klokken luiden. Ik breng aan die vele jongens en meisjes graag een eresaluut, want het is mee aan hun vasthoudende actie te danken dat het Nederlands in Vlaanderen bij de jongeren ruimer ingang heeft gevonden en ik wil met deze felicitatie geen afbreuk doen aan wat vele ouderen hebben gepresteerd.
Is die vooruitgang reëel? Wie de toestand heeft gekend 25 jaar geleden zal deze vraag met een volmondig ja moeten beamen: er wordt in Vlaanderen in alle lagen van de bevolking meer Nederlands gesproken en het Nederlands is in ons land een niet meer weg te denken verworvenheid. Toch zijn velen ontgoocheld omdat het mirakel, waarop zij al sinds de vernederlandsing van ons onderwijs hadden gehoopt, niet is gebeurd. Zij hadden hun verwachting gesteld op een heilstaat waarin wij en een half miljoen Vlamingen volmaakt Nederlands zouden hebben gesproken. Dat is een illusie waar wij af moeten, want zo een ideale toestand bestaat in geen enkel land ter wereld. Wel is het zo dat het aantal mensen, die een correcte taal spreken, in alle cultuurlanden gevoelig hoger ligt dan bij ons en het moet ons streven zijn in ons land minstens tot dezelfde verhoudingen te komen. In een tijd waarin wij over taalpropagandisten beschikken als radio en televisie hoeven we aan die gunstige ontwikkeling niet te twijfelen, ook al schijnen deze media al eens wat erg wild de dialectische toer op te gaan. Wij moeten toch ook hier redelijk blijven en niet elk liedje dat in het dialect de lucht wordt ingestuurd als etherbevuiling beschouwen.
Over het nut van een verzorgd algemeen Nederlands werd in dit tijdschrift al vaker uitgeweid en het thema zal nog wel meer een beurt krijgen. Ik wil in dit verband alleen een anekdote aanhalen die Marnix Gijsen me onlangs heeft verteld. Hij was op een diner uitgenodigd in Oostende en zat als eregast aan tafel naast de gastvrouw. Het maal werd opgediend in een zeer smaaken stijlvol interieur, het eten was voortreffelijk, de gasten waren sympathiek, de vrouw des huizes bijzonder lieftallig, maar ze sprak alleen Opstends met het gevolg dat de gast niet een tiende begreep van wat ze vertelde en elke prettige conversatie onmogelijk was. Is dat nu geen gekke toestand dat een Vlaming uit Brussel honderd kilometer verder in eigen land niet moeiteloos met een andere Vlaming kan praten? Is daar de algemene taal niet het vanzelfsprekende middel dat het menselijk contact mogelijk moet maken en bevorderen en het sociaal verkeer veraangenamen?
Daarom en in het belang van onze mensen zelf moeten wij op het A.B.N.-aambeeld blijven hameren. Er bestaat nu een wet die het Nederlands als verplichte taal oplegt in het bedrijfsleven, wat meebrengt dat ook anderstaligen, die in onze ondernemingswereld een rol spelen, het Nederlands moeten gebruiken. Die harde wet heeft tot gevolg dat niet alleen Franssprekenden maar ook Amerikanen b.v. op dit ogenblik druk bezig zijn zich in het Nederlands te bekwamen. Gaan de Vlamingen nu zelf bewijzen dat deze anderstaligen daarmee een nutteloze inspanning doen, want als deze vreemdelingen in Brugge, Gent, Antwerpen, Hasselt of Leuven komen krijgen ze vaak te doen met mensen, die met het Nederlands dat zij leerden maar in een duister verband staan.
Ik weet wel dat de toestand veel gunstiger zou kunnen zijn, maar dat is nog geen reden om bij de pakken te gaan zitten. Het kan ons niet ontmoedigen dat er onder hen die vurige A.B.N.-voortrekkers zijn geweest, mensen zijn die naar het kamp der lauwen, der onverschilligen of zelfs der bestrijders zijn overgestapt. Er zijn er die het doen uit slordigheid, anderen uit gemakzucht, anderen nog omdat ze het interessant vinden zich tegen een positieve beweging op te stellen. Er zijn er zelfs die op de rug van de gewone Vlaming en van het Nederlands naar boven zijn gekropen en hun voldoening over de bereikte status in provincialistisch Frans tot uiting brengen. Het gebeurt vaker dat mensen die arriveren met enig medelijden neerkijken op wat ze met enthousiasme hebben beleden en verdedigd in hun jeugd, toen berekeningetjes allerhande hun nog vreemd waren. Als alle mensen de dure eden, die ze in hun zuivere tijd hebben gezworen, zouden hebben gehouden, zou het gelaat van ons land heel anders zijn. Maar met dergelijke vaandelvlucht heeft elke beweging af te rekenen.
Wel constateren wij een verlaksing in sommige scholen waar mensen van wie men het goede voorbeeld mag verwachten, verstek laten gaan. Wij zijn ervan overtuigd dat het hier om een voorbijgaande verflauwing gaat, die trouwens vaak voortspruit uit een verkeerde opvatting van de zaak. Wij denken er niet aan te vragen dat men van hogerhand met banbliksems zou gaan werken, want dat is een methode waarvan wij nooit heil hebben verwacht. De sterkte van de A.B.N.-spreker moet erin bestaan dat hij het vrijwillig doet, omdat hij inziet dat de algemene taal, naast en boven zijn dialect, een eigen en algemeen menselijk contactmiddel is.
Dat houdt verband met enige discipline en vooral met de meest waardevolle discipline die er bestaat, namelijk de tucht die men zichzelf vrijwillig en intelligent oplegt. Om uit het gebruik van deze algemene taal het maximum rendement te halen moeten wij er nog veel aan schaven, aan vijlen en aan slijpen. Wij moeten met die taal intenser leren leven, beter leren werken, wij moeten met die taal handiger en leniger en vlotter leren spelen, vooral spelen. Wij moeten het goede Nederlands zo spontaan en natuurlijk leren hanteren dat het voor iedereen duidelijk wordt dat onze taal geen bestoft en vermolmd