Onze Taal. Jaargang 44
(1975)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermdOh he ba joHoe vaak lees je niet, in schoolopstellen en romans, oh als tussenwerpsel! Toch staat het noch in Van Dale, noch in de 27ste druk van Koenen, noch in het WNT. Dit standaardwerk, bij monde van M. de Vries of heel misschien Eelco Verwijs, zegt: ‘Bij sommige schrijvers vindt men, waarschijnlijk in navolging van fr. oh, (....), oh in plaats van o geschreven, voor welke schrijfwijze evenmin als voor die van ô eenige reden is te vinden.’ De voorbeelden in het WNT geven allemaal de spelling zonder h, behalve een uit Conscience. Vandaar zeker de veronderstelling van Franse invloed. Toch hérinner ik me nogal wat Nederlandse oh's uit eerder eeuwen, ofschoon die blijkbaar te zeldzaam zijn om voorbeelden voor het WNT te geven. Zijn dat dan misschien moeizaam gespelde och's geweest? Wie zal het zeggen! In het artikel Och van het WNT komen geen oh-spellingen voor. Maar mits we genoeg gevallen bijeenzoeken, zal het toch wel uit te maken zijn. Daarna echter moet een oh-loos tijdperk zijn gevolgd. Wie spreekt me tegen, als ik de huidige frekwentie van oh toeschrijf aan Engelse ziekte?
Onder de ‘tussenwerpsels’ zijn nog meer rare snuiters. Die hebben een klankvorm die bij andere woordsoorten niet mogelijk is. Het woordje dat in het Groene Boekje als s(s)t genoteerd staat, maar best nog een j erbij had mogen krijgen: s(s)(j)t, heeft geen klinker, iets dat buiten de tussenwerpsels alleen mogelijk is bij die verkorte (‘gereduceerde’) woordjes, die men met een apostrof schrijft: 'k, 't.Ga naar voetnoot*) Hetzelfde mankement vertoont b.v. brr, dat bovendien het gekke heeft dat het geluid dat door de letter r wordt weergegeven, geen huig-r of tand-r is, maar met de lippen gemaakt wordt. Dat is een spraakhandeling, een artikulatie, die ons Nederlandse rijtje klanken te buiten gaat, net als het blazen in oef en pff, en de ingeademde t die ongeduld of ontevredenheid uitdrukt of ook wel, herhaald, ongeveer kan beduiden: ‘'t Is toch wat te zeggen!’ Het is uit de voorbeelden al duidelijk, dat de buitenbeense klanken van sommige tussenwerpsels moeilijkheden voor de spelling opleveren. Wie zou raden, dat brr min of meer klinkt als h-b-b-b? Het geldt ook voor een andere uitzonderlijkheid, namelijk dat er tussenwerpsels zijn die een doffe (‘onvolkomen’, ‘gedekte’) klinker op het eind hebben. De woordjes die tot 1955 bah en hè gespeld werden, hebben de klanken van bak en hek maar zonder de k. Een derde interjektie van dit type klinkt als jok zonder de k. Hoe spelt men die? Naar het voorbeeld van de twee andere, als joh of als jò. Maar de eerstgenoemde twee moeten we nu spellen: ba en he. De Woordenlijst van 1954 bevat het derde tussenwerpsel niet. Van Dale houdt zich nog aan jò. Maar de nieuwe druk van het Handwoordenboek der Nederlandse Taal van Koenen, ten tweeden male bewerkt door dr. J.B. Drewes, geeft jo. Zo zal het ook moeten, in overeenstemming met ba en he. Dit is niet het eind van de moeilijkheden. Nog altijd zullen leraren een klas kunnen laten schrikken door in een dikteezin met de tong te klakken. En er komt een interjektie voor die bestaat in een langgerekte o, een veel groter broertje van de o van het zoëven genoemde jo. Kun je die anders spellen dan òòò? C.A.Z. |
|