Doorlaatbaar
In O.T. 44, 1-2-1975, p. 1-2 constateert C.A.Z. in het artikel Vruchtbaar een sterke toeneming van het aantal woorden met het achtervoegsel -baar. Dat hij daarover niet kan juichen blijkt onder meer uit de volgende zin: ‘In de discussie over de Oosterschelde heeft het malle doorlaatbaar in de betekenis van doorlatend of doordringbaar een herleving mogen genieten’. Wij zien af van de vraag wanneer een woord als mal moet worden beschouwd en of het gebruik van malle woorden moet worden ontraden. Wel zouden wij willen opmerken dat doorlaatbaar, wellicht dan van twijfelachtige taalkundige afkomst, een zeer bruikbaar woord is en naar ons inzicht niet synoniem met het voorgestelde doorlatend. Er is een wezenlijk verschil, de ontkenning waarvan de taal zou verarmen. Een doorlaatbare muur kàn vloeistof doorlaten maar doet dat alleen onder bepaalde omstandigheden. De eventuele toekomstige dam in de Schelde is en blijft doorlaatbaar, ook als (bij ongunstige windrichting of zo) kleppen gesloten worden en geen water wordt doorgelaten. Anders gezegd: doorlatend is actueel, doorlaatbaar is potentieel. Hun verhouding is als van geprikkeld en prikkelbaar.
In de natuurkunde komen poreuze wanden voor, die wij sinds lang (half-) doorlaatbaar hebben horen noemen, al gebruikt het klassieke werk van onze Lorentz nog de