Vleugels uitslaan
Neen, ondanks de milde winter kan niet gezegd worden, dat Onze Talingen zijn gaan trekken. Slechts vijfentwintig vogels gingen op de wieken; bij enkele andere bleef het tot wat klapwieken beperkt. Geen zwermen zullen zich neerlaten op Neerlands taaltuin om er het onkruid weg te pikken. (Een slecht beeld: zoiets doen vogels helaas nooit!)
Van de 25 schrijvende genoten waren er twee wier antwoord kortweg neerkwam op de kreet: Alsjeblieft, houwen zo! Zij sloten zich hiermee aan bij de velen, die niet naar de pen grepen, maar ons mondeling duidelijk lieten weten, dat zij ons maandblad en een tweejaarlijks congres een prettig licht en daardoor volledig verteerbaar rantsoen vonden.
Van de overige briefschrijvers (16 uit de Randstad, 6 uit overig Nederland en 1 uit het buitenland) lieten tien niet duidelijk blijken of zij zelf aktief aan gespreksgroepen of andere vormen van regionale samenwerking zouden willen meedoen. Zij beperkten zich tot het aandragen van gesprekstof.
Hoewel de briefschrijvers over Onze Taal geen kwaad woord laten horen, menen enkelen toch dat het Genootschap zich niet moet beperken tot het signaleren van zwakke plekken, maar zich daar juist strijdbaarder moet gaan opstellen. De Nederlandse taal zou in gevaar zijn: taalverruwing, taalverarming, taalverhaspeling, onduidelijk spreken, verkeerde klemtonen, onnodig platte taal, vakjargon, anglicismen en andere ismen. Elke brief geeft schrijnende voorbeelden.
Pers, radio en televisie, die volgens sommige schrijvers zoveel blaam verdienen, zouden een deel van hun schuld kunnen delgen, door ons de gelegenheid te bieden feiten te tonen en daadwerkelijk aanwijzingen te geven tot het ‘wegwerken van vele vlekjes’. Anderen willen het zoeken in een nieuwe opzet van het taalonderwijs, in het uitgeven van duidelijke handleidingen, in het samenstellen van lijsten van gewraakte woorden en hun plaatsvervangers, in het zoeken van goede Nederlandse benamingen voor de vele nieuwe begrippen b.v. op technisch gebied.
Kortom, evenveel ideeën als er brieven binnenkwamen. Onder deze omstandigheden ziet het bestuur geen kans om met welke soort werkgroep ook in zee te gaan: de zwijgende meerderheid had niet anders verwacht.
Niets doen ligt echter ook niet in onze aard en dus - alweer hebt u het geraden - gaan we nog eens praten. Wij hopen binnenkort de briefschrijvers voor een gesprek uit te nodigen.
Misschien kan in gezamenlijk overleg toch een eerste stap worden gezet.
Vijfentwintig zwaluwen maken zelfs nog geen lente, maar hun goede voorbeeld kan doen volgen. Wie weet, wordt het dan nog eens zomer.
Mr. J. Klaasesz